ECLI:NL:CRVB:2005:AU5581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4157 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de opposant, wonende in Marokko, verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2004, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2004. De Raad oordeelde dat het hoger beroepschrift niet binnen de geldende termijn was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. Tijdens de zitting op 16 september 2005 waren de partijen niet aanwezig, maar de Raad behandelde het verzet desondanks.

De opposant voerde aan dat hij de uitspraak te laat had ontvangen en dat hij door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om tijdig hoger beroep aan te tekenen. De Raad oordeelde echter dat deze redenen niet voldoende waren om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim was. De Raad had de opposant eerder de gelegenheid gegeven om nadere verzetsgronden in te dienen, maar hij had geen nieuwe argumenten aangedragen die de overschrijding van de beroepstermijn konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak van 17 december 2004 terecht was. De Raad verklaarde het verzet ongegrond op basis van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig, en werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.

Uitspraak

04/4157 ANW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam op 8 juni 2004, kenmerk AWB 02/4841 ANW, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 17 december 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het hoger beroepschrift niet binnen de daartoe geldende termijn bij de Raad is ingediend.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend, gedateerd
17 januari 2005.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 september 2005, waar partijen - geopposeerde met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In de uitspraak waartegen opposant in verzet is gekomen heeft de Raad overwogen dat hetgeen opposant heeft aangevoerd als reden voor het te laat indienen van het beroepschrift, te weten dat hij de uitspraak laat heeft ontvangen en dat hij vanwege omstandigheden niet binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep aan kon tekenen, geen grond bevat op basis waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad de vraag te beantwoorden of het hoger beroep bij zijn uitspraak van 17 december 2004 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
In het verzetschrift heeft opposant de Raad onder meer verzocht zijn dossier opnieuw in behandeling te nemen en een nieuwe beschikking af te geven. Opposant heeft geen redenen aangevoerd voor het overschrijden van de beroepstermijn.
Bij brieven van 8 februari 2005 en 11 maart 2005 heeft de Raad opposant in de gelegenheid gesteld nadere verzetsgronden in te dienen. Opposant heeft geen gronden ingediend die zien op het overschrijden van de beroepstermijn.
De Raad stelt derhalve vast dat opposant in verzet geen gronden heeft aangevoerd die afbreuk doen aan de uitspraak waartegen opposant in verzet is gekomen.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
RG