ECLI:NL:CRVB:2005:AU5571
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkheidsverklaring van hoger beroep wegens niet tijdig overleggen van machtiging
In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van een hoger beroep dat was ingesteld door opposant, beweerdelijk namens betrokkene, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 25 november 2004 uitspraak gedaan in een zaak met het kenmerk AWB 03/1618 WAO. De Centrale Raad van Beroep verklaarde op 29 april 2005 het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat opposant niet tijdig een schriftelijke machtiging had overgelegd. Opposant diende op 26 mei 2005 een verzetschrift in tegen deze uitspraak. De behandeling van het verzet vond plaats op 16 september 2005, maar partijen waren niet verschenen.
De Raad had eerder opposant verzocht om binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen. Ondanks een tweede verzoek om de machtiging in te dienen, werd deze pas na de gestelde termijn ingediend. In het verzetschrift werd aangevoerd dat de vertraging te wijten was aan de psychische klachten van betrokkene, die in Turkije verbleef. De Raad oordeelde echter dat opposant had moeten verzoeken om een verlenging van de termijn en dat het indienen van de machtiging na de deadline niet voldeed aan de vereisten.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat opposant niet in verzuim was geweest. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2005, met mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. J. Brand als leden, in aanwezigheid van mr. J.E. Meijer als griffier.