ECLI:NL:CRVB:2005:AU5289
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- H.G. Rottier
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in verband met niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een verzoeker die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, die zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond had verklaard. De rechtbank had ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
De verzoeker had op 6 april 2005 een besluit ontvangen, waartegen hij in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De verzoeker had op 11 oktober 2005 zijn standpunt over de betaling van het griffierecht uiteengezet, maar was niet verschenen tijdens de zitting.
De voorzieningenrechter oordeelde dat volgens artikel 23 van de Beroepswet (Bw) een griffierecht moet worden geheven en dat de termijn voor betaling twee weken bedraagt. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn was betaald, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de verzoeker niet in verzuim was geweest, en verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier.