ECLI:NL:CRVB:2005:AU5219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2612 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van een appellant met psychische klachten in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 16 april 2003 zijn beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1990 als productiemedewerker werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege psychische klachten. In 1991 werd hem een WAO-uitkering toegekend, maar in 2002 trok het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) deze uitkering in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 april 2005 een psychiater, R.P. Soeters, benoemd als deskundige om de gezondheidstoestand van appellant te onderzoeken. In zijn rapport van 1 juni 2005 concludeerde Soeters dat appellant lijdt aan een paranoïde persoonlijkheidsstoornis, maar dat zijn belastbaarheid niet overschat is en dat hij geschikt is voor de functies die hem zijn voorgehouden. Tijdens de zitting op 16 september 2005 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft het oordeel van de deskundige gevolgd, omdat dit oordeel gebaseerd was op de beschikbare medische gegevens en de onderzoeksbevindingen. Appellant heeft geen tegenbewijs geleverd dat de deskundige onjuiste gegevens heeft gebruikt. De Raad oordeelt dat de belastbaarheid van appellant niet is overschat en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/2612 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (O), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 april 2003, nummer 02/869 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad op 20 augustus 2003 nog een schrijven doen toekomen.
De gemachtigde van appellant heeft de gronden van het hoger beroep nader aangevuld, waarop gedaagde heeft gereageerd.
Gedaagde heeft nadere stukken ingezonden.
Op 6 april 2005 heeft de Raad de psychiater R.P. Soeters benoemd als deskundige. Deze arts heeft appellant onderzocht en op 1 juni 2005 aan de Raad rapport uitgebracht.
Gedaagde heeft een reactie op dit rapport ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Blankestijn, advocaat te Hengelo (O), en waar namens gedaagde – zoals tevoren was bericht – niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 18 december 1990 zijn werkzaamheden als productiemedewerker in verband met psychische klachten gestaakt. Hem is met ingang van 19 december 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de WAO met ingang van 27 mei 2002 ingetrokken onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% bedroeg. Bij het bestreden besluit van 3 oktober 2002 heeft gedaagde zijn besluit van 26 maart 2002 na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft aanleiding gezien de psychiater Soeters te verzoeken omtrent de gezondheidstoestand van appellant verslag uit te brengen. Deze heeft appellant onderzocht en is op basis van de anamnese, zijn onderzoek van appellant en de zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens tot de beantwoording van de hem voorgelegde vraagstelling gekomen. In zijn rapport van 1 juni 2005 heeft de deskundige aangegeven dat bij appellant sprake is van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Voorts heeft hij aangegeven zich te kunnen verenigen met het voor appellant vastgestelde belastbaarheidspatroon zoals aangepast door de bezwaarverzekeringsarts en met de voor appellant geselecteerde functies.
De Raad ziet geen aanleiding het oordeel van de deskundige voor onjuist te houden. Hij neemt daarbij in aanmerking dat dit oordeel berust op de gegevens zoals die blijken uit de gedingstukken en op de onderzoeksbevindingen van de deskundige. Door of namens appellant zijn hier geen medische gegevens tegenover gesteld die erop wijzen dat de deskundige niet van de juiste gegevens is uitgegaan.
Dit leidt de Raad tot het oordeel dat gedaagde appellants belastbaarheid niet heeft overschat en dat appellant geschikt moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
Het hoger beroep kan niet slagen en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
BKH