ECLI:NL:CRVB:2005:AU5096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3592 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor kosten van huishoudelijke hulp en de beschikbaarheid van Thuiszorg als voorliggende voorziening

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van huishoudelijke hulp aan appellant, die na een handverwonding op 1 augustus 2003 particuliere hulp had ingeschakeld. De aanvraag voor bijzondere bijstand, ingediend op 13 augustus 2003, werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen afgewezen op de grond dat er een voorliggende voorziening bestond in de vorm van Thuiszorg. Appellant had zich na de afwijzing tot Thuiszorg gewend en kreeg uiteindelijk een persoonsgebonden budget toegekend, maar pas na indicatiestelling op 22 september 2003.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 20 oktober 2003 ongegrond, met de overweging dat Thuiszorg als voorliggende voorziening gold en dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij als alleenstaande direct na zijn ongeval hulp nodig had en dat de indicatiestelling bij Thuiszorg tijd kostte, wat hem in een moeilijke situatie bracht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gemeente Emmen niet voldoende had onderzocht of de huishoudelijke hulp van Thuiszorg daadwerkelijk onmiddellijk beschikbaar was na het ongeval. De Raad concludeerde dat Thuiszorg in dit specifieke geval niet als een toereikende voorliggende voorziening kon worden beschouwd, omdat er een tijdsverloop was tussen de aanvraag en de feitelijke beschikbaarheid van de hulp. Hierdoor kon appellant niet worden verweten dat hij particuliere hulp had ingeschakeld.

De Raad vernietigde het besluit van de gemeente en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van appellant werden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de beschikbaarheid van voorliggende voorzieningen in situaties waarin direct hulp nodig is.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3592 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, gedaagde
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
25 mei 2004, reg.nr. 03/960 ABW.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A. Teune, werkzaam bij de gemeente Emmen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 1 augustus 2003 zijn hand verwond waarvoor een gipsverband is aangebracht. Voor zijn verzorging heeft hij zich voorzien van particuliere huishoudelijke hulp. De kosten voor de maand augustus 2003 zijn begroot op € 1.350,--. Op 13 augustus 2003 heeft hij daarvoor op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand aangevraagd. Gedaagde heeft de aanvraag bij besluit van 10 september 2003 afgewezen op de grond dat voor huishoudelijke hulp een voorliggende voorziening bestaat in de vorm van Thuiszorg. Appellant heeft zich, nadat gedaagde hem daarop had geattendeerd, tot Thuiszorg gewend. Na indicatiestelling is hem voor huishoudelijke hulp met ingang van 22 september 2003 een persoonsgebonden budget toegekend.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2003 is bij besluit van
20 oktober 2003 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat geen plaats is voor de verlening van bijstand omdat voor huishoudelijke hulp een voorliggende voorziening in de vorm van Thuiszorg bestaat. Voor de eigen bijdrage is hem met ingang van 22 september 2003 bijzondere bijstand toegekend ten bedrage van € 2,20 per week. Voorts berust dit besluit op het standpunt dat appellant blijk heeft gegeven van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan door een contract af te sluiten met een particuliere hulp zonder te hebben nagegaan of een voorliggende voorziening bestond.
In de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Thuiszorg een voorliggende voorziening is, dat mitsdien op grond van artikel 17, eerste lid, van de Abw geen recht op bijstand bestaat en dat geen zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw, zijn gebleken om daarvan af te wijken.
Appellant is van die uitspraak gemotiveerd in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat hij, als alleenstaande, direct na het ongeval op 1 augustus 2003 aangewezen was op hulp en dat hij van Thuiszorg pas huishoudelijke hulp kan krijgen nadat hij daarvoor is geïndiceerd. Met de indicatiestelling is naar zijn mening een periode van zes tot acht weken gemoeid.
Gedaagde heeft gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge art. 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Op grond van de thans ter beschikking staande gegevens kan naar het oordeel van de Raad niet als vaststaand worden aangenomen dat in de individuele situatie van appellant aanstonds na 1 augustus 2003 door Thuiszorg te verlenen huishoudelijke hulp feitelijk beschikbaar zou zijn geweest. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting van de Raad heeft gedaagde zich niet verdiept in de vraag hoeveel tijd gemoeid zou zijn geweest met de indicatiestelling, en evenmin in de vraag wanneer de hulp feitelijk beschikbaar zou zijn geweest. De Raad acht het op voorhand niet onaannemelijk dat ook indien appellant zich tijdig tot Thuiszorg zou hebben gewend, met het feitelijk beschikbaar komen van de huishoudelijke hulp enige tijd gemoeid zou zijn geweest. De Raad is van oordeel dat met betrekking tot dat tijdvak niet kan worden gezegd dat Thuiszorg een voorliggende voorziening is, die gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven. Gedaagde zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad acht termen aanwezig op gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 6,06 voor reiskosten in eerste aanleg en op € 24,38 voor reiskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 20 oktober 2003;
Draagt gedaagde op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 30,44 te betalen door de gemeente Emmen;
Bepaalt dat de gemeente Emmen het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 133,-- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) L. Jörg.