ECLI:NL:CRVB:2005:AU4393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Toekenning van uitkering ingevolge de Ziektewet en de WAO-aanspraken
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2005, gaat het om de toekenning van een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en de aanspraken van gedaagde op een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Gedaagde had zich op 3 maart 2003 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, met klachten van recidiverende depressie en lichamelijke klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat gedaagde geschikt was voor haar eerdere functies, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld per 14 april 2003. Gedaagde ging in bezwaar tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de aanspraken van gedaagde op een WAO-uitkering had betrokken in een zaak die betrekking had op de Ziektewet. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanspraken van gedaagde op basis van de Ziektewet correct was en dat de eerdere WAO-aanspraken niet relevant waren voor deze procedure.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep van gedaagde ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak bevestigt de scheiding tussen de Ziektewet en de WAO-aanspraken en benadrukt het belang van de juiste procedurele beoordeling van ziekmeldingen in het kader van de Ziektewet.