E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 augustus 2004, reg.nr. 04/108 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is - tezamen met de gedingen in de zaken met reg.nrs. 04/5101 en 04/5102 NABW - ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 augustus 2005. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. In de zaken met reg.nrs. 04/5101 en 04/5102 NABW zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Voor een uitvoerige weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft van gedaagde over de perioden van 25 oktober 2001 tot en met 24 oktober 2002 en van 25 oktober 2002 tot en met 30 juni 2003 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ontvangen van respectievelijk € 287,-- en € 292,31 per maand, aangevuld met een extra toeslag gedurende de gehele periode van € 48,80 per maand. Op de aanvraag van appellante voor huursubsidie betreffende het tijdvak 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 is door het ministerie van VROM bij besluit van 22 augustus 2003 afwijzend beslist. Vervolgens is appellante ingevolge het Besluit vangnetregeling huursubsidie een uitkering toegekend tot het maximum toe te kennen bedrag van € 300,91 per maand. Ter aanvulling hierop heeft appellante een aanvraag ingediend op 5 september 2003 voor woonkostentoeslag ten bedrage van € 100,-- per maand.
Bij besluit van 22 september 2003 is deze aanvraag afgewezen. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 12 december 2003 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de vangnetregeling huursubsidie een toereikende en passende voorliggende voorziening is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 12 december 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Naar het oordeel van de Raad moet de Huursubsidiewet en de op die wet gebaseerde regelgeving, mede gelet op het op artikel 26b, vijfde lid, van deze wet gebaseerde Besluit vangnetregeling huursubsidie, met betrekking tot de voorziening in de woonkosten van appellante, worden beschouwd als een aan de Abw voorliggende, passend en toereikend te achten voorziening. Dit betekent dat ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw in de woonkosten in beginsel geen bijstand kan worden verleend.
Artikel 17, derde lid, van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden van artikel 17 in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de memorie van toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen zeer dringende redenen die gedaagde ertoe hadden moeten brengen appellante ter zake bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende woonkostentoeslag. Naar aanleiding van hetgeen namens appellante naar voren is gebracht, overweegt de Raad dat appellante ten tijde hier van belang een bijstandsuitkering ontving, zodat zij geacht kon worden te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voorts was appellante reeds in het besluit van 11 april 2002, waarbij haar een woonkostentoeslag voor een jaar werd toegekend, er op gewezen dat zij een te dure woning had en dat zij zou moeten uitzien naar een goedkopere woning. Naar het oordeel van de Raad komt uit de gedingstukken genoegzaam naar voren dat appellante ter zake te weinig inspanning heeft geleverd. Hetgeen namens appellante in dit verband verder is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel doen leiden Dit betekent dat gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.