ECLI:NL:CRVB:2005:AU4222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/458 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aanschaf laminaat en ondervloer

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 9 december 2003 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter dekking van de kosten voor laminaat en een ondervloer, ter vervanging van vloerbedekking in zijn woonkamer. De kosten bedroegen € 688,--. De gemeente Maastricht, als gedaagde, had deze aanvraag afgewezen op basis van het argument dat appellant in aanmerking kwam voor een voorliggende voorziening, namelijk een geldlening bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB).

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 oktober 2005 behandeld. Tijdens de zitting op 23 augustus 2005 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant een bijstandsuitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en dat zijn bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond was verklaard. De Raad heeft de relevante artikelen van de Abw besproken, waaronder artikel 39, dat recht geeft op bijzondere bijstand indien de aanvrager niet over de middelen beschikt om noodzakelijke kosten te dekken.

De Raad concludeert dat de gemeentelijke beleidsregels inzake categoriale bijstandsverlening pas in beeld komen als aan de voorwaarden is voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor een lening bij de GKB in aanmerking komt, maar appellant heeft gesteld dat hij vanwege bestaande schulden geen krediet kan krijgen. De Raad oordeelt dat gedaagde voldoende informatie heeft verstrekt aan de GKB en dat er geen noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant terecht niet in aanmerking is gebracht voor bijzondere bijstand. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/458 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 december 2003, reg. nr. 03/794 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarna appellant nog nadere aanvullende gronden heeft aangevoerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 augustus 2005, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant ontvangt een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden, in aanvulling op onder meer een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Op 15 januari 2003 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ter voorziening in de aanschafkosten van laminaat en een ondervloer ter vervanging van een vloerbedekking in de woonkamer. De kosten hiervan bedroegen volgens eigen opgave € 688,--.
Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 19 februari 2003 afgewezen op de grond dat appellant een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die geacht wordt passend en toereikend te zijn, daarbij doelende op de mogelijkheid een geldlening af te sluiten bij de GKB.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 april 2003 ongegrond verklaard. Daarbij is tevens overwogen dat appellant niet behoort tot de doelgroepen die volgens het gemeentelijk beleid voor categoriale bijstandsverlening in aanmerking komen, en dat niet is beoogd de doelgroepen uit te breiden dan wel de mogelijkheid van categoriale bijstandsverlening anderszins te verruimen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 april 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Abw kan, in afwijking van artikel 6, aanhef en onder b, van de Abw, bijzondere bijstand worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn gemaakt, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 39, tweede lid, van de Abw dient de toepassing van categoriale bijzondere bijstandsverlening te voldoen aan een aantal randvoorwaarden. Als randvoorwaarde geldt onder meer dat op grond van artikel 17 van de Abw (bijzondere) bijstandsverlening alleen mogelijk is voorzover geen recht bestaat op een tegemoetkoming uit een voorliggende voorziening (kamerstukken II, 1995/1996, 24 772, nr. 3, pag. 3). De gemeentelijke beleidsregels inzake categoriale bijstandsverlening komen pas in beeld indien aan deze voorwaarde is voldaan.
Gelet op het voorgaande dient de Raad eerst te beoordelen of sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17 van de Abw.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Artikel 6, aanhef en onder c, van de Abw bepaalt dat onder voorliggende voorziening moet worden verstaan elke voorziening buiten de Abw waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep op kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Kredietverlening door een Gemeentelijke Kredietbank wordt volgens vaste rechtspraak aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c, van de Abw.
Uit vanwege gedaagde telefonisch ingewonnen informatie bij de GKB is gebleken dat appellant voor een lening bij die bank in aanmerking komt. Gelet hierop en op de hoogte van de in geding zijnde kosten acht de Raad het aannemelijk dat de in de gemeente Maastricht bestaande kredietmogelijkheid bij de Kredietbank Limburg toereikend is voor de gemaakte kosten.
Appellant heeft in dit verband echter gewezen op enkele ten tijde in geding bestaande schulden en gesteld dat gelet op die schulden geen enkele bank hem krediet zal verstrekken. Verder heeft hij gesteld dat die schulden bij gedaagde bekend moeten zijn geweest, doch dat gedaagde vermoedelijk verzuimd heeft van deze schulden bij de Kredietbank Limburg melding te maken. Tenslotte heeft appellant erop gewezen dat hij de laatste drie jaar niet heeft kunnen reserveren vanwege een terugbetaling van een herberekening wegens belastingteruggave.
Dienaangaande merkt de Raad op dat niet betwist wordt dat appellant ten tijde in geding (bij gedaagde) schulden had, doch volgens de Raad is genoegzaam komen vast te staan dat gedaagde alle ter zake relevante gegevens heeft vermeld bij het inwinnen van informatie bij de Kredietbank Limburg, hetgeen in het verweerschrift van gedaagde nog eens wordt benadrukt. Appellant heeft hetgeen hij daartegenover heeft gesteld niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Aan het verkrijgen van een lening behoeft naar het oordeel van de Raad evenmin in de weg te staan dat appellant drie jaren voorafgaand aan de aanvraag niet heeft kunnen reserveren. Voorts ziet de Raad geen grond om deze kredietmogelijkheid niet passend te achten voor appellant.
Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties. De gedingstukken bieden geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellant sprake was van een noodsituatie in de zin van het derde lid van artikel 17 van de Abw. Dat betekent dat gedaagde naar het oordeel van de Raad niet de bevoegdheid toekwam om appellant bijzondere bijstand toe te kennen.
Nu appellant blijkens hetgeen hiervoor is overwogen terecht niet voor bijzondere bijstand in aanmerking is gebracht, komt de Raad niet toe aan het gestelde met betrekking tot de categoriale bijstandsverlening.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.E. Broekman.
JK/595