ECLI:NL:CRVB:2005:AU4018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5156 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. F.W. van de Weerdt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2004. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof correctienota's die gedaagde aan appellant had opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2001, in verband met betalingen aan losse hulpen voor diverse werkzaamheden. Gedaagde had het eerdere besluit van 16 oktober 2003, waarin de bezwaren van appellant ongegrond werden verklaard, ingetrokken en beloofd een nieuwe beslissing te nemen.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld op basis van forfaitaire bedragen, zoals vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Appellant was het hier niet mee eens en vorderde in hoger beroep een integrale kostenveroordeling, omdat hij vond dat hij door de late intrekking van het besluit door gedaagde onterecht kosten had moeten maken. Hij stelde dat als gedaagde eerder had gehandeld, hij en zijn gemachtigde de reis naar Arnhem hadden kunnen besparen.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat in artikel 2, derde lid, van het Bpb staat dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de forfaitaire bedragen. Echter, de Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een hogere proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 29 september 2005.

Uitspraak

04/5156 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] h.o.d.n. [han[woonplaats], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. F.W. van de Weerdt, belastingadviseur te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2004, kenmerk 03/2670.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 september 2005, waar partijen, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluiten van 15 juli 2003 heeft gedaagde appellant correctienota’s opgelegd over de jaren 1998 tot en met 2001 in verband met de door appellant aan losse hulpen voor het verrichten van reparaties, stofzuigen, baanonderhoud en grasmaaien verrichte betalingen.
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft gedaagde de door appellant tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Ter zitting bij de rechtbank heeft gedaagde het besluit van 16 oktober 2003 ingetrokken en verklaard dat op basis van een hernieuwd onderzoek een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant genomen zal worden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 16 oktober 2003 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft termen aanwezig geacht om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,--, als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het griffierecht wordt vergoed.
Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank om gedaagde slechts te veroordelen tot een proceskostenvergoeding op basis van de forfaitaire bedragen genoemd in het Bpb. Appellant vordert in hoger beroep alsnog een integrale kostenveroordeling, aangezien appellant door de opstelling van gedaagde bij de rechtbank is overvallen. Indien gedaagde het besluit van 16 oktober 2003 eerder had ingetrokken, had de uitvoerige motivering van het bezwaar achterwege kunnen blijven. Tevens zou de reis van ’s-Gravenhage naar Arnhem voor de zitting van de rechtbank appellant en zijn gemachtigde in dat geval kunnen zijn bespaard.
De Raad overweegt naar aanleiding van het hoger beroep van appellant als volgt.
In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 van het Bpb.
De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
De omstandigheden die appellant aanvoert kan de Raad niet als bijzondere omstandigheden aanmerken die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven nopen. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake. Overigens wordt in de toelichting opgemerkt dat de kostenveroordeling niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als tegemoetkoming in de kosten.
Op grond van het vorenoverwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.