ECLI:NL:CRVB:2005:AU3599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van medisch deskundigenoordeel
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die sinds 1981 lijdt aan ernstige hartklachten. Appellante was werkzaam als gordijnenvouwster in WSW-verband en had haar arbeidsduur per 1 september 1999 uitgebreid van 20 naar 38 uur per week. Na een uitval op 15 augustus 2000, als gevolg van verergering van haar hartklachten, werd zij onderzocht door verzekeringsarts G.W. Buijs. Deze concludeerde dat appellante, gezien haar medische toestand, maximaal 4 uur per dag kon werken. De arbeidsdeskundige A.J.W. Kuipers stelde vast dat appellante in staat was om halve dagen WSW-werk te verrichten.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de conclusies van de onafhankelijke deskundige prof. dr. F.W.A. Verheugt, die door de rechtbank was ingeschakeld, meer objectief waren dan die van de behandelend arts A.C. Tans. Verheugt concludeerde dat appellante op 4 september 2001 in staat was om 20 uur per week te werken, wat overeenkwam met de bevindingen van Buijs. De Raad volgde het oordeel van Verheugt en oordeelde dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), de belastbaarheid van appellante niet had overschat.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de ingeschakelde deskundige en dat de weigering van de WAO-uitkering terecht was. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van het geval geen reële ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid aantoonden, en dat de eerdere urenuitbreiding van appellante niet verantwoord was geweest. De beslissing van gedaagde om de WAO-uitkering te weigeren bleef dan ook in stand.