ECLI:NL:CRVB:2005:AU3583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Ziekengeld geweigerd aan medewerker grondsaneringsbedrijf wegens medische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die werkzaam was als algemeen medewerker bij een grondsaneringsbedrijf en zich op 25 mei 2001 ziek meldde vanwege zowel fysieke als psychische klachten. De appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW), maar na onderzoek door de verzekeringsarts W.J. van Laar werd hem op 19 juli 2001 meegedeeld dat hij op en na 23 juli 2001 niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, waarbij hij zijn klachten, waaronder maagklachten en depressiviteit, naar voren bracht. De bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel bevestigde echter dat de appellant geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om aanhouding van de zaak heeft afgewezen totdat informatie van zijn behandelaars was binnengekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 september 2005 behandeld, waarbij de Raad de medische gegevens en rapporten van de psychiater prof. dr. T.I. Oei in overweging heeft genomen. Deze psychiater concludeerde dat de appellant vanwege zijn depressieve klachten op en na 23 juli 2001 niet in staat was zijn werk te verrichten.
De Raad heeft vastgesteld dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige, in dit geval de psychiater, gevolgd moet worden. Gezien de medische gegevens en het rapport van de psychiater, heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit van de gedaagde niet in rechte kan worden gehandhaafd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het inleidend beroep gegrond verklaard en gedaagde opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.288,-, en moet het betaalde griffierecht van € 109,23 aan de appellant worden vergoed.