ECLI:NL:CRVB:2005:AU3563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2287 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WW-uitkering en kosten faillissementsaanvraag

In deze zaak heeft appellant, een financieel adjunct directeur, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 21 april 2004 geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om een WW-uitkering toe te kennen en om de kosten van de faillissementsaanvraag te vergoeden. Appellant was in dienst bij een BV die op zijn verzoek failliet was verklaard. Hij had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering en verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor de faillissementsaanvraag. Het UWV had slechts een deel van de kosten vergoed, wat appellant betwistte.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juli 2005, waarbij appellant niet aanwezig was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op een WW-uitkering voor de periode van 1 maart 2003 tot 5 maart 2003, omdat hij geen aanvraag had ingediend voor een uitkering in die periode. Wat betreft de kosten van de faillissementsaanvraag, oordeelde de Raad dat de vergoeding die het UWV had toegekend in overeenstemming was met het interne beleid van het UWV. De Raad stelde vast dat niet alle kosten voor juridische bijstand in aanmerking komen voor vergoeding, maar alleen de kosten die volgens het procureurstarief zijn vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen aan de informatie die hij had ontvangen over de vergoedingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 september 2005.

Uitspraak

04/2287 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Alkmaar op 21 april 2004, nr. WW 03/1319, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant bij schrijven van 14 juli 2004 heeft gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 juli 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. J. Loogman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is met ingang van 1 januari 2001 in dienst getreden bij [naam BV] (hierna: de werkgever) als financieel adjunct directeur. Op 23 januari 2003 is de werkgever op verzoek van appellant in staat van faillissement verklaard. Appellant heeft op 12 februari 2003 een aanvraag ingediend om uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Blijkens zijn schrijven van 25 februari 2003 heeft appellant tevens vergoeding gevorderd van de kosten voor het aanvragen van het faillissement van de werkgever. Hij heeft zich daarbij beroepen op de folder ‘loondoorbetaling door UWV GAK’, waarin staat dat proceskosten kunnen worden vergoed.
2.2. Bij besluit van 14 april 2003 heeft gedaagde de uitkering aan appellant op grond van hoofdstuk IV van de WW vastgesteld. Er is daarbij geen vergoeding toegekend voor door appellant gemaakte kosten voor het aanvragen van het faillissement van de werkgever. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij aangegeven dat de voor hem uit de gevoerde faillissementsprocedure voortvloeiende kosten van de advocaat een bedrag behelzen van € 6.323,94 en dat hij daarnaast nog vergoeding wenst van de kosten van zijn advocaat tot een bedrag van € 8.548,45, welke kosten gemaakt zijn in een eerder ingestelde procedure bij de kantonrechter tegen de werkgever.
2.3. In het kader van de behandeling van het bezwaar heeft gedaagde appellant een brief, gedateerd 1 augustus 2003, gezonden, met de volgende inhoud:
“Bij beslissing van 14 april 2003 is u verzocht een specificatie inzake de kosten voor het aanvragen van faillissement in te dienen.
Dit hebt u gedaan met uw brief van 24 april 2003. U verwijst in deze brief naar de specificaties, welke u van het advocatenkantoor Houthoff Buruma hebt ontvangen ten bedrage van € 14.872,39. Deze specificaties betreffen juridische werkzaamheden en advies.
Ingevolge de Werkloosheidswet kan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen kosten gemaakt in verband met de faillissementsaanvraag vergoeden.
Uit de door u ingediende specificaties is niet op te maken dat deze betrekking hebben op de faillissementsaanvraag. Dit sluit niet uit dat u kosten inzake faillissementsaanvraag hebt gemaakt.
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen kan onder andere de volgende kostenposten overnemen.
· Griffierecht, verschuldigd voor het indienen van het faillissementsrekest.
· Kosten aanvraag uittreksel Kamer van Koophandel met betrekking tot de schuldenaar.
· Oproepkosten, waarmee de griffier zorgdraagt voor de eerste oproeping van de debiteur en de procureur van de aanvrager.
· Salaris van de procureur, terug te vinden in het jaarlijks door de orde van advocaten uitgegeven vademecum advocatuur. Volgens het vademecum 2002 bedraagt het procureurstarief € 140,60 voor een faillissementsrekest (inclusief zitting).
(…..)
Indien u kosten inzake aanvraag faillissement hebt gemaakt, welke vallen onder een of meer van de bovengenoemde kostenposten verzoeken wij u hiervan een specificatie aan ons te doen toekomen. Wij verzoeken u tevens kopieën van afschriften, welke de kosten kunnen onderbouwen bij de specificatie te voegen.”
Bij brief van 28 augustus 2003 heeft appellant een uitgebreide specificatie toegezonden van het advocatenkantoor Houthoff Buruma, gedateerd 27 augustus 2003, ter zake van gemaakte advocaatkosten.
2.4. Bij besluit van 11 september 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 april 2003, wat de kosten van de faillissementsaanvraag betreft, gegrond verklaard en het besluit van 14 april 2003 in die zin herzien dat alsnog een kostenvergoeding wordt toegekend van € 140,60, zijnde het procureurssalaris, ingevolge vademecum advocatuur 2002. Met betrekking tot de kosten van de eerdere procedure van appellant tegen zijn werkgever, heeft gedaagde overwogen dat hij de door de kantonrechter te Alkmaar in het vonnis van 23 december 2002 vastgestelde proceskosten, welke door de werkgever aan appellant dienden te worden vergoed, aan appellant heeft toegekend, zodat de uitkering op dit onderdeel niet te laag is vastgesteld.
2.5. Appellant heeft tegen het besluit van 11 september 2003 beroep ingesteld. Naar aanleiding van in de beroepsprocedure ingebrachte stukken heeft gedaagde het besluit van 11 september 2003 aangevuld bij besluit van 2 februari 2004, in die zin dat alsnog een aantal kosten worden vergoed tot een bedrag van € 337,93.
2.6. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 11 september 2003 mede gericht geacht tegen het wijzigingsbesluit van 2 februari 2004 en heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het besluit van 11 september 2003, zoals gewijzigd bij besluit van 2 februari 2004.
3.1. In hoger beroep heeft appellant de volgende grieven aangevoerd. Gedaagde heeft ten onrechte geen uitkering toegekend over de periode van 1 maart 2003 tot 5 maart 2003, de datum waarop hij weer is gaan werken en gedaagde heeft ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de door hem ter zake van de faillissementsaanvraag gemaakte advocaatkosten, welke kosten uitgebreid zijn gespecificeerd.
3.2. Ter zitting van de Raad is namens gedaagde opgemerkt dat, nu appellant geen aanvraag heeft ingediend voor een WW-uitkering wegens werkloosheid met ingang van
1 maart 2003, er geen recht op WW-uitkering kan worden vastgesteld over de periode gedurende welke appellant stelt dat hij werkloos is geweest. Voorts is namens gedaagde opgemerkt dat de aan appellant toegekende vergoeding voor de kosten van de faillissementsaanvraag in overeenstemming is met de op dat punt geldende instructie, waarvan de inhoud is weergegeven in het schrijven van 1 augustus 2003 (zie onder 2.3.). Een en ander betekent, naar namens gedaagde is gesteld, dat op juiste wijze aan bedoelde instructie toepassing is gegeven en dat van verdergaande vergoeding van kosten geen sprake kan zijn. Naar zijn opvatting heeft appellant aan de opmerking in de in punt 2.1. genoemde brochure niet de gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat de volledige kosten van juridische bijstand (advocaatkosten) voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de afwijzing van vergoeding van die kosten niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
3.3. De Raad is met gedaagde van oordeel dat de grief van appellant dat hem ten onrechte geen WW-uitkering is verstrekt tot 5 maart 2003 niet kan slagen, nu niet gebleken is dat appellant een aanvraag om uitkering op grond van Hoofdstuk IIA van de WW heeft ingediend.
3.4. Wat de door appellant gevorderde advocaatkosten betreft, overweegt de Raad met de rechtbank dat de vergoeding van kosten van een faillissementsaanvraag berust op een interne instructie van gedaagde, die een begunstigend buitenwettelijk beleid behelst, welk beleid slechts zeer terughoudend door de bestuursrechter wordt getoetst. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bedoeld beleid deze terughoudende toets kan doorstaan en, tevens, dat bij het besluit van 11 september 2003, zoals gewijzigd bij besluit van 2 februari 2004, is beslist in overeenstemming met dat beleid. Naar reeds uit het schrijven van 1 augustus 2003 aan appellant blijkt, komen niet alle kosten van juridische bijstand voor vergoeding in aanmerking maar slechts de procureurskosten volgens het procureurstarief. Aan de door hem genoemde brochure kan appellant, zo is de Raad met de rechtbank van oordeel, niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat advocaatkosten niettemin voor volledige vergoeding in aanmerking komen.
3.5. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel, zodat moet worden beslist als hieronder is vermeld.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) S. l’Ami.
BvW
209