ECLI:NL:CRVB:2005:AU3055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3160 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel en nabetaling van toeslag voor in Turkije woonachtige uitkeringsgerechtigden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, woonachtig in Turkije, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering en had te maken met de afbouw van de aan hem toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). De afbouw van deze toeslag was vanaf 1 januari 2001 met terugwerkende kracht hersteld en nabetaald, na een eerdere uitspraak van de Raad. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat de grondslag voor de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 62,64 was komen te vervallen. De Raad oordeelde dat de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet langer gerechtigd was om het bedrag terug te vorderen, aangezien de afbouw van de toeslag niet meer van toepassing was. De Raad heeft ook het primaire besluit van 15 maart 2002 vernietigd, omdat dit op dezelfde niet houdbare grondslag berustte. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren aangetoond. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. H. van Leeuwen als voorzitter, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 september 2005.

Uitspraak

03/3160 TW (Rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Turkije), appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft F. Dilek op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2003, reg. nr. AWB 02/3106 TW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Gedaagde heeft bij brief van 25 april 2005 een vraag van de Raad beantwoord.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 juni 2005, waar partijen -gedaagde met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 28 november 2000 heeft gedaagde aan appellant, die woonachtig is in Turkije en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, medegedeeld dat de aan hem toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) vanaf 1 januari 2000 wordt afgebouwd in een periode van drie jaar. Dit besluit was gebaseerd op artikel 4a van de TW in samenhang met artikel XI van de Wet beperking export uitkeringen.
Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 25 januari 2002 is aan appellant medegedeeld dat als gevolg van een systeemfout geen afbouw van de toeslag heeft plaatsgevonden over de maand januari 2002 en dat hij nader bericht zal ontvangen over de terugvordering van het teveel betaalde bedrag.
Bij het primaire besluit van 15 maart 2002, gehandhaafd bij besluit van 13 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit), heeft gedaagde het onverschuldigd betaalde bedrag van € 62,64 teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zich in het geval van appellant geen zodanige bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat gedaagde gehouden zou moeten worden geacht op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de TW geheel of gedeeltelijk af te zien van de in het bestreden besluit neergelegde terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde in redelijkheid kunnen besluiten de teveel betaalde toeslag te verrekenen met de vakantie-uitkering.
De Raad overweegt als volgt.
Bij de in rubriek I vermelde brief van 25 april 2005 heeft gedaagde de Raad meegedeeld dat als gevolg van ’s Raads uitspraak van 14 maart 2003 (gepubliceerd in -onder meer- USZ 2003/147 en RSV 2003/114) de afbouw van de toeslag van in Turkije woonachtige uitkeringsgerechtigden (waaronder ook die van appellant) met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 (datum afbouw) is hersteld en aan hen is nabetaald.
Het voorgaande betekent dat de grondslag aan de terugvordering is komen te vervallen zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet voorts aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook het primaire besluit van 15 maart 2002 te vernietigen, aangezien dit op dezelfde niet houdbaar gebleken grondslag berust.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit alsmede het besluit van 15 maart 2002;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht ad € 116,-- aan appellant dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
MR