ECLI:NL:CRVB:2005:AU2551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/38 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering op basis van medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2005, staat de intrekking van de WAO-uitkering van appellante centraal. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd, waarin werd gesteld dat appellante met ingang van 23 november 2000 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).

Appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering, die was gebaseerd op een eerdere beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor haar, gezien haar medische situatie, geschikt waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de betrokken verzekeringsartsen de juiste medische gegevens hebben gebruikt om de belastbaarheid van appellante vast te stellen.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn onderbouwd met medische gegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is daarmee een bevestiging van de eerdere uitspraken en de medische beoordelingen die aan de intrekking ten grondslag lagen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/38 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.F. de Koning, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 november 2003, nummer AWB 02/2209 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen. De gronden waarop hoger beroep berust zijn ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, advocaat te Berlicum,
als opvolgend gemachtigde.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 augustus 2005, waar appellante is verschenen bij gemachtigde mr. J.J.C.M. Rouws, advocaat te Berlicum en kantoorgenoot van mr. Kral, en waar namens gedaagde, zoals tevoren was bericht, niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 17 juli 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een eerder genomen besluit van 22 september 2000, waarbij de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante is ingetrokken onder overweging dat zij naar het oordeel van gedaagde met ingang van 23 november 2000 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet was.
In hoger beroep moet de Raad de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
De Raad overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat met betrekking tot appellante de juiste medisch beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid in acht genomen zijn.
In de eerste plaats stelt de Raad vast dat de bij de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben aangenomen dat appellante medische beperkingen heeft ten aanzien van het verrichten van arbeid. Mede gelet op de door partijen ingenomen standpunten, spitst het geschil zich met name toe op de vraag of gedaagde voor appellante verdergaande beperkingen had moeten aannemen en, in het verlengde hiervan, of de voor appellante geselecteerde functies voor haar uit medisch oogpunt bezien, geschikt kunnen worden geacht.
Gelet op de beschikbare medische gegevens ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de ten aanzien van appellante vastgestelde psychische beperkingen.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de (primaire) verzekeringsarts
dr. J.A.G. Wijnen zijn zienswijze heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op de in het dossier voorhanden zijnde medische gegevens en dat deze verzekeringsarts voorts een expertiseonderzoek heeft laten doen door de neuroloog dr. J.F. Mirandolle.
Met name ziet de Raad ook geen aanleiding om appellante op basis van het rapport van 18 april 2000 van de neuroloog Mirandolle wat betreft aspect 28 op meer onderdelen beperkt te achten dan de verzekeringsarts Wijnen op grond van dat rapport heeft gedaan. Daarbij heeft de Raad ook in aanmerking genomen hetgeen de verzekeringsarts M.Th.L.W. Boersma in hoger beroep in zijn rapport van 6 mei 2004 heeft toegelicht met betrekking tot het niet in aanmerking nemen van meer onderdelen bij aspect 28 aan de hand van het rapport van de neuroloog Mirandolle.
Het namens appellante ter zitting van de Raad gehouden betoog dat meer beperkingen in aanmerkingen hadden moeten worden genomen is niet met medische gegevens ondersteund. Voorts zijn namens appellante geen medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.
De bezwaararbeidsdeskundige F. Schrijer heeft de functies geselecteerd waarop thans de schatting is gebaseerd. De markeringen bij de functies zijn tijdens de procedure bij de rechtbank toegelicht door Schrijer en de bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen in een gezamenlijk rapport.
Ook de verzekeringsarts Boersma heeft in zijn rapport van 6 mei 2004 nog een toelichting gegeven op die markeringen.
De Raad acht de toelichting op de markeringen begrijpelijk en plausibel. Er is daarbij zeker geen sprake van een ontoelaatbaar oprekken van de belastbaarheid van appellante, zoals ter zitting van de Raad is betoogd.
Zo acht de Raad volstrekt duidelijk dat tijdsdruk in een functie aanmerkelijk kan zijn maar dat toch appellantes belastbaarheid niet wordt overschreden indien die aanmerkelijke tijdsdruk niet voordurend in een functie voorkomt maar slechts incidenteel bij spoedopdrachten.
De Raad heeft ook overigens geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten.
Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.D. Streefkerk.
Gw