ECLI:NL:CRVB:2005:AU2545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4748 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die op 20 augustus 2003 een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bekrachtigde. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, was sinds 16 juli 2001 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv weigerde haar een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij na de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op een medisch onderzoek door verzekeringsarts P. Sintnicolaas, die informatie had van de behandelend psychiater M.L.M. van der Loos en andere medische professionals. Appellante stelde dat de rechtbank te lichtvaardig omging met de informatie van haar bedrijfsarts M.H.J. Roord en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar gezondheidstoestand.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nader medisch onderzoek. De Raad weigerde ook toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan op 13 september 2005, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4748 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. F.A.C. Klaassen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 augustus 2003, nummer AWB 03/68 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 augustus 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. in de Braekt, kantoorgenote van mr. Klaassen voornoemd, en waar namens gedaagde -zoals tevoren was aangekondigd- niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster bij een lithografisch bedrijf te Zwolle. Zij is op 16 juli 2001 uitgevallen met klachten van psychische aard.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat zij, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op 14 juli 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, nadat de arbeidsdeskundige A.J.M. Graafmans had vastgesteld dat zij, ondanks haar beperkingen, haar eigen werkzaamheden op die datum nog wel kon verrichten.
Bij besluit van 8 januari 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het namens appellant tegen de beslissing van 2 juli 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het namens appellante tegen de bestreden beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of dat oordeel van de rechtbank in rechte stand kan houden.
In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde aangevoerd dat de rechtbank met haar uitspraak geen recht doet aan de haar ter beschikking staande informatie. Appellante blijft daarbij van mening dat te lichtvaardig is omgegaan met de informatie van de bedrijfsarts M.H.J. Roord.
Ter onderbouwing van dit standpunt is nog een verklaring van voornoemde bedrijfsarts overgelegd, die wederom aangeeft dat de beperkingen van een dusdanige ernst zijn dat hij appellante adviseert om niet te reïntegreren in haar eigen functie.
Tevens heeft appellantes gemachtigde verwezen naar zijn aanvullend beroepschrift bij de rechtbank, waarin hij stelt dat zijn medisch adviseur dr. K.H. Harmsma de mening is toegedaan dat appellante (ook) als gevolg van overmatig medicijngebruik verminderd belastbaar is, en dat de functionele mogelijkhedenlijst op een flink aantal punten aanpassing behoeft.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de Raad sprake geweest van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts P. Sintnicolaas niet alleen is afgegaan op zijn eigen indrukken en onderzoek, maar tevens de beschikking had over informatie van de behandelend psychiater M.L.M. van der Loos. De bezwaarverzekeringsarts Nagel kende in bezwaar reeds het standpunt van de bedrijfsarts Roord en heeft daarnaast nog door de reumatoloog J. Siebenga en de huisarts T.J. Jansen verstrekte informatie in zijn beoordeling meegenomen.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de niet van een medische motivering voorziene en ook overigens niet nader onderbouwde meningen van de bedrijfsarts Roord en de medisch adviseur van appellantes gemachtigde met betrekking tot haar gezondheidstoestand en daaruit voortvloeiende functionele mogelijkheden kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.D. Streefkerk.
Gw