[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
OWM Agis Zorgverzekeringen u.a., gevestigd te Amersfoort, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.M.E. Antic, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2002, reg.nr. AWB 00/2615 ZFW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 december 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Antic, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R. Out, werkzaam bij gedaagde.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde gedaagde in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten.
Bij brief van 5 januari 2005 heeft gedaagde inlichtingen verstrekt.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 2 maart 2005, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Antic en haar zaakwaarnemer P. van den Bos, en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
De Raad is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft besloten dat het onderzoek diende te worden heropend.
Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad bij brief van 1 april 2005 aan de orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf en de assistent orthopedie M.S. Sietsma, beiden verbonden aan de Sint Maartenskliniek te Nijmegen, enige vragen voorgelegd.
Op 19 april 2005 heeft D.B. van der Schaaf die vragen beantwoord.
Daarop heeft mr. Antic met brief van 2 mei 2005 gereageerd.
Het geding is opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 29 juni 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 25 november 1999 een rugoperatie (open spondylodese) ondergaan in de Alpha Klinik te München (Duitsland).
Bij besluit op bezwaar van 13 maart 2000 heeft gedaagde de aanvraag van appellante om vergoeding van de kosten van deze rugoperatie afgewezen, omdat daarvoor naar zijn mening geen medische noodzaak bestond.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 13 maart 2000 ongegrond verklaard, omdat (ook) zij van oordeel is dat er geen medische noodzaak bestond voor de gevraagde operatie. Zij heeft zich voor dat oordeel gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie, waaronder met name de in de aangevallen uitspraak vermelde (medische) bevindingen.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Aangevoerd is onder meer dat er wel een medische noodzaak aanwezig was voor de operatie en dat die noodzaak wordt onderschreven door de arts dr. Th. Hoogland, die verbonden is aan de Alpha Klinik. Aan de verklaring van Hoogland van 7 augustus 1999 is volgens appellante te weinig gewicht toegekend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medische noodzaak bestond voor de door appellante ondergane rugoperatie en dat gedaagde terecht op die grond vergoeding van de kosten van de rugoperatie heeft geweigerd.
Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. De Raad hecht doorslaggevend belang aan de informatie van de door de rechtbank genoemde, veelal aan academische ziekenhuizen verbonden, specialisten, waaruit niet blijkt van een medische noodzaak voor de door appellante ondergane rugoperatie. Tegenover deze eenduidig in dezelfde richting wijzende informatie staat enkel de in een andere richting wijzende visie van dr. Hoogland die verbonden is aan de Alpha Klinik, waar appellante op 25 november 1999 is geopereerd. De Raad acht van belang dat uit de inlichtingen van de orthopaedisch chirurg Van der Schaaf van 19 april 2005 is gebleken dat bij de advisering in 1999 door de orthopaedisch chirurgen van de Sint Maartenskliniek ook de resultaten van het beeldvormend onderzoek, dat in augustus 1999 is uitgevoerd in de Alpha Klinik, zijn betrokken.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.