ECLI:NL:CRVB:2005:AU2453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- E. Aardema
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en verzekeringsplichtige arbeidsverhouding
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C.J.P. Liefting, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de weigering van zijn WW-uitkering werd bevestigd. Appellant had op 2 juli 2001 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ingediend. In afwachting van het onderzoek naar zijn arbeidsverhouding ontving hij voorschotten van gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Echter, op 21 oktober 2002 weigerde gedaagde de WW-uitkering, omdat appellant niet als werknemer in de zin van de WW werd aangemerkt. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat gedaagde de beslistermijn had overschreden en dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding, wat zijn verzekeringsplicht zou bevestigen. De Raad overwoog dat de overschrijding van de beslistermijn geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak, aangezien dit geen termijn van openbare orde betrof. Daarnaast verwees de Raad naar een andere uitspraak in een vergelijkbare zaak, waarin werd vastgesteld dat appellant geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel, gebaseerd op een ziekenfondskaartje, werd door de Raad afgewezen, omdat de verzekeringsplicht van rechtswege ontstaat en een eventuele schending van het vertrouwensbeginsel hierop geen invloed kan hebben. De Raad concludeerde dat er geen bezwaar was gemaakt tegen de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde voorschotten, waardoor de rechtbank dit punt terecht onbesproken had gelaten.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de weigering van de WW-uitkering terecht was en dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling.