ECLI:NL:CRVB:2005:AU2445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3608 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonadministratie en boete wegens opzet of grove schuld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Raad heeft zich gebogen over de vraag of de exploitant van een broodjeszaak, gedaagde, opzet of grove schuld heeft gehad bij het niet correct verantwoorden van lonen in de loonadministratie. Gedaagde had in de jaren 1997 tot en met 2000 lagere lonen verantwoord dan de CAO-lonen en had het verstrekte loon in natura, in de vorm van broodjes, niet als loon opgegeven. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had correctie- en boetenota's opgelegd en stelde dat gedaagde zich bewust had moeten zijn van de juiste loonopgaveverplichtingen. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft dit oordeel niet onderschreven. De Raad oordeelde dat er wel degelijk sprake was van opzet of grove schuld, vooral gezien de verantwoordelijkheid van de werkgever om correcte loonopgaven te doen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van het Uwv ongegrond verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

04/3608 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 juni 2004 met kenmerk 03/1684.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 30 juni 2005, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde exploiteert een broodjeszaak annex cateringbedrijf. In de jaren 1997 tot en met 2000 heeft zij voor een aantal werknemers een lager brutoloon in de loonadministratie verantwoord dan het bij hun functie behorende minimumloon ingevolge de CAO. Gedaagde heeft het verschil niet tot het premieplichtig loon gerekend, evenmin als het in de betreffende jaren aan de werknemers verstrekte loon in natura in de vorm van broodjes. Bij besluiten van 6 en 23 december 2002 heeft appellant correctie- en boetenota’s opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000. Bij besluit van 19 maart 2003 heeft appellant de door gedaagde - uitsluitend - tegen de boetenota’s gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant het standpunt ingenomen dat sprake is van opzet dan wel grove schuld aangezien gedaagde zich ervan bewust had moeten zijn welke loonopgave zij moest doen en dat over onderhavige betalingen en verstrekkingen premies verschuldigd waren.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen betreffende proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 19 maart 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen. De rechtbank oordeelde dat met betrekking tot het jaar 2000 niet is voldaan aan de in artikel 14 van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: Toepassingsbesluit) neergelegde vereisten voor het aannemen van opzet dan wel grove schuld. Dit oordeel geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de jaren 1997 tot en met 1999.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend de vraag betreft of bij het niet volledig nakomen van de loonopgaveverplichting door gedaagde over de jaren 1997 tot en met 2000 sprake is geweest van opzet dan wel grove schuld als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV).
Blijkens de toelichting op het op artikel 12, zesde lid, van de CSV gebaseerde Boetebesluit werkgevers Coördinatiewet Sociale Verzekering is van opzet in het algemeen sprake indien willens en wetens een overtreding wordt gepleegd of bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat een overtreding wordt gepleegd. Grove schuld is de aan opzet grenzende onachtzaamheid en dus een ernstige nalatigheid of slordigheid.
In het besluit op bezwaar heeft appellant ter motivering van zijn standpunt dat de overtreding over het jaar 2000 is te wijten aan opzet dan wel grove schuld onder meer verwezen naar het door hem gevoerde beleid als is verwoord in artikel 14 van het Toepassingsbesluit.
Ingevolge dit - onder ‘Hoofdstuk 4 Opzet of grove schuld’ van het Toepassingsbesluit gerangschikte - artikel neemt het Lisv in het geval er een inhoudelijk niet juiste en/of niet volledige loonopgave wordt gedaan in ieder geval in de volgende gevallen opzet of grove schuld aan:
a. “indien op basis van een looncontrole of een afgesloten onderzoek van de opsporingsdienst blijkt dat de werkgever werknemers niet heeft verantwoord dan wel buiten de administratie om loonbetalingen heeft verricht en dat hij dit heeft gedaan met de opzet over de niet opgegeven loonbetalingen geen premie te betalen dan wel onder de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat hij door zijn handelen geen premie over de niet opgegeven loonbetalingen behoeft af te dragen;
b. indien anonieme werknemers worden opgevoerd.”.
De Raad stelt vast dat de in artikel 10 en volgende van het Toepassingbesluit neergelegde beleidsregels criteria bevatten welke appellant hanteert bij de hem toekomende beoordeling van de vraag of de overtreding is te wijten aan opzet dan wel grove schuld en dat daarin voorts gevallen zijn omschreven waarin appellant al dan niet opzet of grove schuld aanneemt. Met deze vaststelling is naar het oordeel van de Raad reeds gegeven dat zich ook buiten de in artikel 14 van het Toepassingsbesluit beschreven situaties gevallen kunnen voordoen waarin sprake is van opzet dan wel grove schuld en dat dit artikel geen limitatieve opsomming bevat van situaties waarin de overtreding is te wijten aan opzet dan wel grove schuld. De in de aanhef van artikel 14 opgenomen zinsnede “in ieder geval” bevestigt dit. Dat in de toelichting is vermeld dat deze situaties limitatief bedoeld zijn, hangt naar het oordeel van de Raad samen met het feit artikel 14 slechts in die situaties het aannemen van opzet dan wel grove schuld voorschrijft.
In het vorenstaande ligt besloten dat de Raad de door de rechtbank gegeven interpretatie van artikel 14 van het Toepassingsbesluit niet onderschrijft.
Zoals blijkt uit de vaste rechtspraak van de Raad betreffende artikel 12 van de CSV kan bij het doen van onvolledige loonopgaven in beginsel opzet dan wel grove schuld worden aangenomen. Immers, de werkgever zal zich er in het algemeen van bewust moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel behoort het tot de verantwoordelijkheid van de werkgever om informatie in te winnen bij appellant. Overtreding van de loonopgaveverplichting is daarom ten minste als een ernstige nalatigheid te kwalificeren en derhalve te wijten aan grove schuld van de werkgever. Dit is slechts anders indien de werkgever omstandigheden aanvoert en zonodig aannemelijk maakt, waaruit volgt dat de overtreding niet aan zijn grove schuld is te wijten.
Aangezien in het onderhavige geval niet is gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, is de Raad voorts van oordeel dat appellant wat het jaar 2000 betreft terecht opzet dan wel grove schuld heeft aangenomen en de overtreding van gedaagde terecht heeft gekwalificeerd als een vergrijp. De Raad ziet geen aanleiding om voor de daaraan voorafgaande jaren 1997 tot en met 1999 tot een andersluidend oordeel te komen.
Gezien het voorgaande zal de Raad, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 19 maart 2003 ongegrond verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005.
(get). N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get). M. Renden.