ECLI:NL:CRVB:2005:AU2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking van interim-manager en gezagsverhouding
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A.D. Bloemsma, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 11 mei 2004 geoordeeld dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en betrokkene, die als interim-manager werkzaam was. Appellante betwistte de aanwezigheid van een gezagsverhouding en voerde aan dat interim-management slechts een klein onderdeel van haar bedrijfsvoering was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 1 september 2005 behandeld. Tijdens de zitting was appellante vertegenwoordigd door haar directeur, terwijl gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet aanwezig was.
De Raad overwoog dat de werkzaamheden van betrokkene van wezenlijke betekenis waren voor de bedrijfsvoering van appellante, wat een aanwijzing kan zijn voor het bestaan van een gezagsverhouding. De Raad concludeerde dat, hoewel interim-management een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering was, dit niet automatisch betekende dat er geen gezagsverhouding bestond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat aan de drie essentiële kenmerken voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking was voldaan: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding.
De Raad wees erop dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante verplicht was tot loonbetaling aan betrokkene en dat de overeenkomst tussen hen bevestigde dat betrokkene maandelijks moest rapporteren over zijn werkzaamheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder termen aanwezig te achten voor een kostenveroordeling.