[appellanten], wonende te [woonplaats], appellanten,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan het Lisv.
Namens [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene) heeft mr. M.H.J.W.B. Schlimbach, advocaat te Terneuzen, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 januari 2003, nr. Awb 02/227, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 april 2004 heeft mr. Schlimbach medegedeeld dat betrokkene op
19 juni 2003 is overleden en dat de erfgenamen de procedure wensen voort te zetten.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 17 juni 2005, waar partijen -met kennisgeving- niet zijn verschenen. Ook de als partij opgeroepen echtgenote van betrokkene is toen -eveneens met kennisgeving- niet verschenen.
Gedaagde heeft bij besluit van 12 november 1999 aan betrokkene met ingang van 15 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Blijkens de aan dit besluit ten grondslag liggende stukken heeft betrokkene zich ingaande 16 september 1998 ziek gemeld als werknemer in dienst bij Eurometaal BVBA gevestigd te St. Margriete/St. Laureins (België). Betrokkene woonde toen in België en was voor dat bedrijf werkzaam in Nederland bij scheepswerf De Schroef te Sluiskil. Door gedaagde is vervolgens getracht informatie in te winnen bij Eurometaal BVBA, doch dit bedrijf bleek niet te traceren. Gelet op de door betrokkene overgelegde loonstroken van voornoemd bedrijf, waaruit bleek dat premies ingevolge de Nederlandse werknemersverzekeringen op het loon van betrokkene waren ingehouden, heeft gedaagde aangenomen dat betrokkene verzekerd was ingevolge de WAO. Tijdens het gesprek bij de arbeidsdeskundige heeft betrokkene verklaard dat Eurometaal BVBA niet te traceren was.
Naar aanleiding van opmerkingen van een arbeidsdeskundige over de verzekeringsplicht van betrokkene tijdens de eerstejaars herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene heeft gedaagde een nader onderzoek ingesteld naar de vraag of betrokkene wel verzekerd was ingevolge de WAO. Uit dit onderzoek is gebleken dat de echtgenote van betrokkene, M.B. Heerenveen-Oonk, samen met
E.M.R. de Brauwer-Rijckaert op 2 september 1996 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht R.u.P.a. BVBA heeft gekocht, waarvan de naam per die datum statutair is gewijzigd in Eurometaal BVBA (hierna: Eurometaal). De echtgenote van betrokkene bezat vanaf 2 september 1996 51% van de aandelen van de vennootschap en mevrouw De Brauwer-Rijckaert 49%. Betrokkene en zijn echtgenote woonden toentertijd in België. In 1997 bleek al een buitendienstonderzoek te zijn verricht door gedaagde in het kader van een aanmelding van Eurometaal, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene feitelijk belast was met de gehele organisatie van Eurometaal en dat hij de volledige bevoegdheid had binnen de organisatie. Voorts bleek dat Eurometaal in 1997 aan gedaagde heeft gemeld dat door in Nederland woonachtige werknemers van het bedrijf in Nederland bij scheepswerf De Schroef te Sluiskil een werk uitgevoerd zou worden. Toen is vastgesteld dat de werknemers onder de Nederlandse sociale wetgeving zouden vallen, maar niet de eventuele intercedenten, het administratief personeel en/of de directieleden. Tijdens het in 2001 verrichte onderzoek heeft betrokkene verklaard dat hij wist dat hij noch zijn echtgenote verzekerd waren voor de Nederlandse sociale wetten. Voorts heeft betrokkene verklaard dat Eurometaal in 1999 is verkocht aan D. Gaal, die vanaf 15 juni 1999 als zaakvoerder optreedt, en dat deze verkoop een gevolg was van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid. Betrokkene en zijn echtgenote zijn met ingang van 3 februari 1999 verhuisd naar [woonplaats] (Nederland).
Betrokkene heeft verder tijdens het onderzoek in 2001 verklaard dat hij alle aandelen bezit van de in december 1996 opgerichte vennootschap Heerenveen BVBA, welke aanvankelijk ook gevestigd was te St. Margriete (België). Vanaf 19 april 1999 is de handelsnaam van deze vennootschap Buro Flex Allround. Blijkens informatie verkregen van de Hulp der Patroons te België zijn via Heerenveen BVBA in 1997 en 1998 12 personen tewerkgesteld. Door de belastingdienst ondernemingen te Rotterdam is over 1999 aan betrokkene een loon uit deze onderneming toegerekend van f 50.148,-.
Na kennisneming van de resultaten van dit onderzoek heeft gedaagde bij besluiten van
12 december 2001 de toekenning aan betrokkene met ingang van 15 september 1999 van een WAO-uitkering ingetrokken en met ingang van die datum alsnog geweigerd een WAO-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene niet verzekerd was ingevolge die wet nu de werkgever in België gevestigd was en het dienstverband niet voldoet aan de eisen terzake van gezag en loon. Voorts heeft gedaagde bij besluit van 14 december 2001 de over het tijdvak van 15 september 1999 tot en met 31 december 2001 onverschuldigd betaalde uitkering krachtens de WAO, tot een bedrag van € 47.674,25, van betrokkene teruggevorderd.
Bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 12 en 14 december 2001 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat betrokkene de volledige zeggenschap had in Eurometaal en een gezagverhouding ontbrak, zodat geen sprake was van een dienstbetrekking. Tevens heeft gedaagde opgemerkt dat Eurometaal in België gevestigd was en betrokkene op 16 september 1998 in België woonde, zodat hij niet verzekerd was ingevolge de WAO. Het feit dat betrokkene sociale premies in Nederland heeft betaald kan daar volgens gedaagde niet aan afdoen.
De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat een gezagsverhouding tussen betrokkene en Eurometaal ontbrak en heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij betrokkene als eiser is aangeduid:
“Eerst zijn daar de familierechtelijke banden tussen eiser en de directeur grootaandeelhouder, zijnde zijn echtgenote. Vervolgens heeft eiser aangegeven dat Eurometaal is verkocht omdat hij ziek is geworden en het bedrijf niet langer kon leiden. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat Eurometaal dus blijkbaar niet kon bestaan zonder de inbreng van eiser. Eisers centrale positie binnen Eurometaal verdraagt zich niet met de ondergeschiktheid, welke een gezagsverhouding impliceert.”
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat op betrokkene op grond van artikel 14bis van de EG-Verordening 1408/71 (hierna: de Verordening) alleen Belgisch recht van toepassing was, nu hij op 16 september 1998 in België woonde, werkzaam was voor een in België gevestigde vennootschap en daarvoor ook (enige) werkzaamheden in België verrichtte. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde terecht heeft vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een WAO-uitkering en dat de ten onrechte betaalde uitkering terecht is teruggevorderd nu gedaagde daartoe verplicht is. Naar het oordeel van de rechtbank had gedaagde in het bestreden besluit echter eerst dienen te toetsen aan de Verordening. Nu gedaagde aldus het bestreden besluit heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar heeft zij aanleiding gevonden de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
In hoger beroep is namens betrokkene -kort samengevat- aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid ook in België enige werkzaamheden verrichtte. Betrokkene stelt toen alleen in Nederland werkzaam te zijn geweest, zodat op grond van de Verordening uitsluitend Nederlands recht op hem van toepassing was. Voorzover aangenomen moet worden dat betrokkene wel eens werkzaamheden heeft verricht in België betreft het volgens hem werkzaamheden van ondergeschikte aard, waaraan voor de toepassing van de Verordening geen betekenis toegekend kan worden. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat wel sprake was van een feitelijke gezagsverhouding tussen hem en Eurometaal. Daarbij is erop gewezen dat ten aanzien van BV’s waarin de echtgenoot van een directeur grootaandeelhouder werkzaam is, in het algemeen verzekeringsplicht voor de echtgenoot wordt aangenomen. Ten slotte is aangevoerd dat de intrekking en terugvordering van de toegekende WAO-uitkering in strijd is met het vertrouwens-, rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, nu door betrokkene wel sociale premies zijn betaald in Nederland.
De Raad dient in deze procedure allereerst te beoordelen of gedaagde terecht heeft besloten dat betrokkene ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid op
16 september 1998 niet verzekerd was ingevolge de WAO. Daartoe is ten eerste van belang of op betrokkene op grond van de Verordening toen het Nederlandse of het Belgische recht van toepassing was. Kort samengevat zou op grond van de artikelen 13, tweede lid, onder a, of 14quater, onder b, juncto Bijlage VII, punt 1 van de Verordening, de Nederlandse wetgeving van toepassing zijn geweest als betrokkene toen alleen in Nederland werkzaam was of als hij in Nederland arbeid in loondienst verrichtte en in België als zelfstandige. Op grond van de artikelen 14, tweede lid, onder b, sub i, en 14bis, tweede lid, van de Verordening zou voorts Belgisch recht van toepassing zijn geweest als betrokkene in twee landen, waaronder België, in loondienst of als zelfstandige werkzaam was. Ten aanzien van dit geschilpunt overweegt de Raad het volgende.
De Raad stelt voorop dat onduidelijk is gebleven of betrokkene in 1998 alleen in Nederland werkzaam is geweest als meewerkend voorman op scheepswerf De Schroef te Sluiskil of dat hij daarnaast ook in België werkzaamheden in enige hoedanigheid en omvang heeft verricht. Hoewel het gelet op het feit dat betrokkene toen de feitelijke leiding had bij Eurometaal geenszins ondenkbaar is dat hij toen ook in België voor die vennootschap dan wel voor zijn eigen bedrijf, Heerenveen BVBA, werkzaamheden heeft verricht, moet de Raad vaststellen dat geen duidelijke gegevens beschikbaar zijn waaruit dit afgeleid kan worden. Nu voorts namens betrokkene uitdrukkelijk wordt betwist dat in België werkzaamheden zijn verricht is de Raad van oordeel dat er in deze procedure van uitgegaan dient te worden dat betrokkene ten tijde hier van belang alleen in Nederland werkzaam is geweest. Dit betekent dat op betrokkene op grond van artikel van artikel 13, tweede lid, sub a, van de Verordening Nederlands recht van toepassing was.
Vervolgens dient de Raad te beoordelen of betrokkene toen verzekerd was krachtens de Nederlandse WAO. Ingevolge artikel 16 van de WAO zijn werknemers in de zin van die wet verzekerd en ingevolge artikel 3 van de WAO, zoals dat artikel luidde in 1998, is een werknemer de natuurlijke persoon die in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. De vraag of de arbeidsverhouding tussen betrokkene en Eurometaal moet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking dient te worden getoetst aan de gangbare materiële maatstaven. Dat wil zeggen dat aan de in het algemeen voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst geldende vereisten zal moeten zijn voldaan, te weten de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en een gezagsverhouding. Daarbij komt aan de huwelijksrelatie tussen betrokkene en de directeur grootaandeelhouder van Eurometaal materiële betekenis toe in het geheel van de feitelijke omstandigheden. Ten aanzien van voornoemde vereisten is tussen partijen slechts in geschil of sprake was van een gezagsverhouding tussen betrokkene en Eurometaal.
De Raad is met de rechtbank en gedaagde van oordeel dat gelet op alle thans bekende feiten en omstandigheden niet aangenomen kan worden dat sprake is geweest van een gezagsverhouding. Daarbij acht de Raad allereerst van belang dat betrokkene voor de aanvang van zijn werkzaamheden voor Eurometaal -en ten dele ook tijdens het gestelde dienstverband- soortgelijk werk in België heeft verricht als zelfstandige en als directeur grootaandeelhouder van Heerenveen BVBA. Ook deze werkzaamheden bestonden uit het tewerkstellen van personeel bij bedrijven, waarbij de echtgenote van betrokkene als werkneemster was geregistreerd en betrokkene als zelfstandige. Voorts was betrokkene feitelijk met de gehele organisatie en leiding van Eurometaal belast en had hij de volledige bevoegdheid binnen het bedrijf. Na het intreden van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene is Eurometaal volgens betrokkene verkocht omdat hij het bedrijf niet langer kon leiden. Kennelijk kon het bedrijf niet zonder de inbreng van betrokkene bestaan. Verder is de Raad uit de gedingstukken niet gebleken van enig gegeven, anders dan het bezit van 51% van de aandelen van Eurometaal, waaruit afgeleid kan worden dat de echtgenote van betrokkene daadwerkelijk enig gezag had binnen het bedrijf jegens betrokkene. Ten einde hieromtrent meer duidelijkheid te verkrijgen heeft de Raad de echtgenote van betrokkene opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Van die gelegenheid heeft zij echter geen gebruik gemaakt, omdat zij “in het geheel niets van deze kwestie afweet” en zij “wenst verre te blijven van een inhoudelijke bemoeienis het geschil tussen haar overleden echtgenoot en het UWV”. Ten slotte merkt de Raad nog op dat in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de familierechtelijke banden tussen betrokkene en zijn echtgenote als directeur grootaandeelhouder van Eurometaal zich niet verdragen met ondergeschiktheid van betrokkene. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat gedaagde terecht heeft besloten dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking van betrokkene met Eurometaal, zodat hij niet verzekerd was ingevolge de WAO en op die grond geen aanspraak had op een uitkering krachtens die wet.
Ter onderbouwing van de stelling dat betrokkene er in redelijkheid op heeft kunnen vertrouwen dat hij als verzekerde ingevolge de WAO moet worden aangemerkt heeft hij gewezen op de omstandigheid dat hij in 1997 is aangemeld als werknemer bij gedaagde, dat premies voor de werknemersverzekeringen zijn ingehouden op zijn loon en dat aanvankelijk een WAO-uitkering aan hem is toegekend. Dit beroep op het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel kan naar het oordeel van de Raad niet slagen, nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat door gedaagde een expliciete beoordeling heeft plaatsgevonden van de verzekeringsplicht van betrokkene, leidend tot de door betrokkene gewenste conclusie. Voorts zijn door gedaagde geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen gedaan op grond waarvan rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt. Betrokkene kon er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat hij verzekerd was, nu gedaagde enkele maanden voor de aanmelding van betrokkene onderzoek had verricht naar de verzekeringsplicht van door Eurometaal in Nederland tewerkgestelde werknemers, waarbij was vastgesteld dat betrokkene niet in dienstbetrekking tot Eurometaal stond. Voorts heeft betrokkene tijdens het in 2001 verrichte onderzoek verklaard dat hij wist, dat hij en zijn echtgenote niet verzekerd waren voor de Nederlandse sociale wetten, omdat hem dat door een inspecteur van gedaagde was gezegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht heeft besloten om de aanvankelijk aan betrokkene toegekende WAO-uitkering alsnog met ingang van 15 september 1999 in te trekken. Voorts heeft gedaagde evenzeer terecht besloten de vanaf die datum onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van betrokkene terug te vorderen, nu gedaagde daartoe gehouden is op grond van artikel 57 van de WAO.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005.
(get.) M.M. van der Kade.