ECLI:NL:CRVB:2005:AU2189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1708 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming en vergoeding voor behandeling van aangezichtsdefecten na aangezichtsverlamming

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin haar verzoek om toestemming voor en vergoeding van een plastisch-chirurgische behandeling van contourdefecten in het gelaat werd afgewezen. Deze defecten zijn het gevolg van een aangezichtsverlamming die appellante op 14-jarige leeftijd heeft opgelopen. De plastisch chirurg E.W. van Valkenburg heeft namens appellante op 14 maart 2001 een verzoek ingediend bij de onderlinge waarborgmaatschappij OVM Univé Zorgverzekeraar, maar dit verzoek werd op 15 juni 2001 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 oktober 2001 ongegrond verklaard, met als argument dat de behandeling niet voldeed aan de criteria van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 juni 2005 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat A.C.F. Halsema en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. T.B. Frohn. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de aanvraag van appellante terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft zich gebaseerd op de relevante feiten, waaronder de medische adviezen en de criteria zoals vastgelegd in artikel 2 van de Regeling. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een ernstige misvorming die in aanmerking komt voor vergoeding onder de Ziekenfondswet.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat appellante geen recht heeft op de gevraagde vergoeding voor de behandeling van haar aangezichtsdefecten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 september 2005.

Uitspraak

03/1708 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de onderlinge waarborgmaatschappij OVM Univé Zorgverzekaar, gevestigd te Alkmaar, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 februari 2003, reg.nr. ZFW 01/1980.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 juni 2005, waar appellante is verschenen, bijgestaan door A.C.F. Halsema. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.B. Frohn, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij appellante, geboren in 1965, resteren ten gevolge van een aangezichtsverlamming op 14-jarige leeftijd contourdefecten in het gelaat.
Namens appellante heeft de plastisch chirurg E.W. van Valkenburg gedaagde bij brief van 14 maart 2001 verzocht om toestemming voor c.q. vergoeding van een behandeling van deze defecten.
Bij besluit van 15 juni 2001 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door gedaagde bij besluit op bezwaar van 26 oktober 2001, in overeenstemming met het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) van 19 oktober 2001, ongegrond verklaard. Hieraan ligt, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur van gedaagde van 30 mei 2001, het standpunt ten grondslag dat geen sprake is van een behandeling als bedoeld in artikel 2 van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet (hierna: de Regeling).
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Ziekenfondswet aanspraak heeft op vergoeding van de door haar aangevraagde behandeling.
In artikel 2 van de Regeling is - voorzover relevant - bepaald dat op een behandeling van plastisch-chirurgische aard slechts aanspraak bestaat indien deze strekt tot correctie van:
a. afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen;
b. verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting;
(…..)
Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, tot het oordeel gekomen dat gedaagde bij het bestreden besluit terecht de aanvraag van appellante heeft afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 2 van de Regeling genoemde criteria. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen de bevindingen van de medisch adviseur van gedaagde van 30 mei 2001 die appellante heeft gezien op zijn spreekuur, de aanvraag van 14 maart 2001 van de plastisch chirurg Van Valkenburg, de brief van appellantes huisarts (i.o.) I.M. Hollestelle van 8 maart 2001 en de in hoger beroep ingezonden brief van de plastisch chirurg De Boer van 7 mei 2003. Daarbij geldt in het bijzonder dat uit de aanwezige medische stukken niet blijkt van een afwijking in het gelaat die als een ernstige misvorming in de zin van de Regeling moet worden gekwalificeerd.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) M. Pijper.
RB2908