ECLI:NL:CRVB:2005:AU1885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid na hernia-operatie
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die sinds 19 augustus 2002 geen ziekengeld meer ontving. Appellant was eerder arbeidsongeschikt verklaard en ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een hernia-operatie op 27 februari 2002 werd appellant op 18 juni 2002 door een verzekeringsarts beoordeeld, die concludeerde dat appellant weer belastbaar was en geschikt voor de voorheen voorgehouden functies. De bezwaarverzekeringsarts, M. Carere, bevestigde deze conclusie na lichamelijk onderzoek en stelde vast dat appellant geen uitstralende pijn had en geschikt was voor drie functies: wikkelaar, samensteller en monteur. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de genoemde functies, ondanks zijn rugklachten. De Raad benadrukte dat de maatstaf arbeid, zoals bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, niet was overschreden en dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen correct waren. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.