ECLI:NL:CRVB:2005:AU1850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4617 WWB-VV + 05-4495 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2005 een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op 14 maart 2005 buiten behandeling gelaten, omdat verzoeker niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van verzoeker tegen dit besluit ongegrond en wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door gedaagde gevraagde bankafschriften essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Verzoeker had de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen met de benodigde gegevens, maar heeft dit nagelaten. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker redelijkerwijs in staat moest zijn om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. Het beroep op artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind werd door de voorzieningenrechter verworpen, omdat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde informatie.

De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De Raad concludeert dat er geen beletselen zijn om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en dat de beslissing van gedaagde om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtmatig was. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/4617 WWB-VV
05/4495 WWB
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 14 juli 2005, reg.nrs. 05/2468 WWB en 05/2608 WWB.
Verzoeker heeft tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 augustus 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met
artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van
de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op
verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de
Awb houdt met betrekking tot het hoger beroep voorts in dat de voorzieningenrechter
van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten.
Verzoeker heeft op 14 februari 2005 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 14 maart 2005 waarbij gedaagde de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gelaten op de grond dat verzoeker niet uiterlijk op 14 maart 2005 nadere gegevens heeft verstrekt waar gedaagde bij brieven van 23 februari 2005 en
7 maart 2005 om had verzocht.
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft gedaagde, voorzover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voorzover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 6 juni 2005 ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank onder meer overwogen dat de door gedaagde gevraagde bankafschriften zonder meer van belang zijn voor het bepalen van het recht
op bijstand. Nu verzoeker in gebreke is gebleven de gevraagde bankafschriften te overleggen, was gedaagde gerechtigd de aanvraag buiten behandeling te laten. Verder heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank overwogen dat het beroep op artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind faalt, reeds omdat verzoeker het in zijn macht heeft zorg te dragen voor het verstrekken van voldoende informatie, zodat gedaagde het recht op bijstand kan beoordelen.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voorzover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Verzoeker is bij brieven van 23 februari 2005 en 7 maart 2005 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen met onder meer gegevens omtrent zijn financiële situatie over de periode voorafgaande aan de aanvraag, waaronder de (ontbrekende) bankafschriften uit 2004, volgnummers 21, 25 en 26. Van deze bankafschriften moet worden gezegd
dat deze nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat de gevraagde afschriften betrekking hebben op een periode kort voor de aanvraag en dat uit de wel tijdig ingediende bankafschriften blijkt dat zich mutaties hebben voorgedaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de zojuist genoemde gegevens niet binnen de door gedaagde gestelde termijn heeft verstrekt. Voorts is de voorzieningen-rechter van oordeel dat verzoeker redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om over
deze gegevens te beschikken en deze tijdig te overleggen. Hetgeen namens verzoeker hieromtrent is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot de grief dat verzoeker bij brief van 13 juli 2005 de gevraagde ontbrekende bankafschriften heeft verstrekt zodat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hij recht op bijstand heeft, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Naar vaste rechtspraak van de Raad brengt de aard en inhoud van het primaire besluit, strekkende tot buiten behandeling laten van de onderhavige aanvraag om bijstand, met zich mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na
het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat verzoeker redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. In het voorgaande ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen.
Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag heeft kunnen komen. De omstandigheid dat verzoeker de zorg heeft voor zijn twee minderjarige kinderen maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep van verzoeker op artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind op goede gronden verworpen.
In hetgeen overigens is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
Gelet hierop is er geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005.
(get.) mr. G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
2408
JvS