ECLI:NL:CRVB:2005:AU1600
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Weigering van blijvende WW-uitkering na ontslag zonder gegronde redenen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn WW-uitkering blijvend geheel werd geweigerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 augustus 2005 uitspraak gedaan. De zaak draait om de vraag of appellant terecht ontslag heeft genomen en of er gegronde redenen waren om de voortzetting van zijn dienstverband te eisen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant per 1 juni 2003 ontslag heeft genomen, terwijl er geen zodanige bezwaren waren dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd. De Raad heeft de feiten, zoals vastgesteld door de rechtbank, als uitgangspunt genomen voor zijn beoordeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de mededelingen van appellant en zijn leidinggevende, evenals de bevestiging van deze mededelingen, erop wijzen dat appellant zelf ontslag heeft genomen. Appellant heeft in hoger beroep geen bewijs geleverd dat zijn ontslag onterecht was of dat er redenen waren om zijn dienstverband voort te zetten. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidszaken en de verantwoordelijkheid van de werknemer om aan te tonen dat ontslag niet gerechtvaardigd was.