ECLI:NL:CRVB:2005:AU1597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verlies aan arbeidsuren bij WW-uitkering na intrekking WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het verlies aan arbeidsuren van een appellant die een WW-uitkering ontving na de intrekking van zijn WAO-uitkering. Appellant ontving sinds 16 april 1996 een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25-35%, maar is per 1 april 2000 gaan werken voor 32 uur per week. De verzekeringsarts heeft in december 2000 vastgesteld dat er geen urenbeperking meer nodig was, wat leidde tot de intrekking van de WAO-uitkering per 1 april 2000. Appellant werd per 1 april 2002 ontslagen in verband met een reorganisatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad heeft vastgesteld dat het arbeidsurenverlies moet worden berekend op basis van het aantal uren dat de werknemer in de 26 weken voorafgaand aan het verlies gemiddeld per week heeft gewerkt. In de referteperiode van 1 oktober 2001 tot en met 31 maart 2002 heeft appellant 32 uur per week gewerkt, wat overeenkomt met 30,40 uur per week exclusief arbeidstijdverkorting. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om niet gewerkte uren gelijk te stellen met gewerkte uren, zoals door de rechtbank ook is geoordeeld.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat gedaagde terecht het arbeidsurenverlies heeft vastgesteld op 30,40 uur per week. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Rottier als voorzitter en mr. M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2005.