ECLI:NL:CRVB:2005:AU1471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5149 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de Centrale Raad van Beroep inzake WAJONG-uitkering

In deze zaak heeft opposante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juli 2004, waarin haar beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep had op 14 december 2004 het hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat zij de uitspraak te laat had ontvangen door een verkeerde bezorging van de post.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 24 augustus 2005 geoordeeld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. Het beroepschrift van opposante was op 21 september 2004 ontvangen, wat na de termijn viel. De Raad heeft geen redenen gevonden om het verzuim van opposante te verontschuldigen, ondanks haar argumenten over de postbezorging.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van 14 december 2004 in stand gelaten. De Raad heeft daarbij artikel 21 van de Beroepswet en artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en na behandeling ter zitting, waar de opposante niet aanwezig was. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om het verzet te honoreren.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5149 WAJONG
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op 27 juli 2004 (reg.nr.: AWB 03/1137 WAJONG) tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 14 december 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep niet tijdig bij de Raad is ingediend en niet is gebleken van redenen op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest.
Opposante is van die uitspraak in verzet gekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 juli 2005, waar namens geopposeerde is verschenen
mr. P.H.H.J. Krijnen, terwijl opposante -zoals tevoren is bericht- niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat voor wat betreft het hoger beroep in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is op 27 juli 2004 in afschrift aan partijen verzonden. Het beroepschrift is op 21 september 2004 ter griffie ontvangen.
Op grond van bovenvermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
In het verzetschrift heeft opposante wederom aangevoerd dat zij de aangevallen uitspraak te laat heeft ontvangen, omdat haar post verkeerd bezorgd was en dat dit had kunnen gebeuren omdat haar advocaat het poststuk niet aangetekend had verzonden.
Hetgeen opposante in verzet heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposante te verontschuldigen en de Raad tot een ander oordeel te leiden dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van
14 december 2004.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van
14 december 2004 derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.