ECLI:NL:CRVB:2005:AU1467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van ziekengeld aan een metaalbewerker
In deze zaak stond de vraag centraal of de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen terecht had besloten om appellant geen ziekengeld toe te kennen. Appellant, die als metaalbewerker werkte, had zich op 19 maart 2001 ziek gemeld vanwege buikklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 25 juli 2001 werd appellant hersteld verklaard, wat leidde tot de stopzetting van zijn ziekengeld per 26 juli 2001. Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar de bezwaarverzekeringsarts kon geen objectieve afwijkingen vaststellen en concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet ernstig genoeg waren om van een psychiatrische stoornis te spreken.
De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 juli 2005 waren partijen niet aanwezig. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant zijn standpunt, dat zijn beperkingen op 26 juli 2001 hem ongeschikt maakten voor zijn werk, niet met medische gegevens had onderbouwd. De Raad volgde de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts en oordeelde dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad wees ook op de nadere werkbeschrijving die door gedaagde was ingebracht, waaruit bleek dat appellant ook na heroverweging niet ongeschikt werd geacht voor zijn werk als metaalbewerker.
De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, met mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak.