ECLI:NL:CRVB:2005:AU1466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6338 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische beperkingen en verdiencapaciteit

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 20 november 2000 arbeidsongeschikt is verklaard wegens hartklachten. Appellant, die voorheen als keukenmedewerker bij McDonald's werkte, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat door de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 juli 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Vaessen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende medische informatie hebben ingewonnen en dat er geen indicatie was voor een urenbeperking. De rechtbank had eerder geconcludeerd dat appellant geschikt was voor de aan hem voorgehouden functies en dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% was vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder een rapport van Reaned dat een urenbeperking suggereert, niet overtuigend geacht, omdat dit rapport niet betrekking had op de medische toestand van appellant op de relevante datum.

De Raad heeft geconcludeerd dat de vergelijking van de mediane loonwaarde van de hoogstverlonende functies met het maatmaninkomen van appellant resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Daarom heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6338 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is mr. M.J. Vaessen, advocaat te Utrecht, op bij beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Utrecht op 4 november 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. SBR 02/2493), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Op 1 juli 2005 zijn namens appellant nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Vaessen, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M. Florijn, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant is laatstelijk vanaf 1998 werkzaam geweest als keukenmedewerker bij een vestiging van McDonalds voor gemiddeld 37,5 uur per week. Op 20 november 2000 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens hartklachten.
Op 14 november 2001 heeft de verzekeringsarts D. Holtkamp appellant onderzocht en hierover een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat appellant lijdt aan cardiomyopathie en hierdoor in energetisch opzicht verminderd belastbaar is. Voorts kan appellant niet lang achtereen staan vanwege het ontwikkelen van dikke voeten, aldus Holtkamp. De voor appellant vastgestelde beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn neergelegd in een belastbaarheidspatroon, gedateerd 14 november 2001. Op 20 november 2001 heeft Holtkamp telefonische inlichtingen ingewonnen bij de huisarts van appellant, H.G. Volman. In het van dit gesprek gemaakte verslag is als conclusie vermeld dat de vastgestelde medische beperkingen worden gehandhaafd. De arbeidsdeskundige N.J. van Hemmen heeft aan de hand van het opgestelde belastbaarheidspatroon voor appellant een aantal functies geselecteerd. In het door Van Hemmen op 10 december 2001 uitgebrachte rapport is aangegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op minder dan 15% moet worden gesteld. Bij besluit van 21 december 2001 heeft gedaagde vervolgens geweigerd om aan appellant met ingang van
19 november 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel appellant gehoord, informatie bij de behandelend cardioloog P.R. Stella en de huisarts ingewonnen, en op 27 september 2002 een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer verwezen naar een brief van de behandelend cardioloog van 23 september 2002. In deze brief is aangegeven dat appellant op 7 mei 2001 op controle is geweest. Bij het kopje “anamnese” is vermeld dat appellant na het tillen van veel accu’s wel eens wat pijn op de borst voelt en dat er verder geen bijzonderheden zijn. Als diagnose is gesteld een hypertrofische, niet-obstructieve cardiomyopathie alsmede atypische thoracale pijnklachten. Controle zal op langere termijn plaatsvinden. Bockwinkel heeft in zijn rapport verder vermeld dat appellant een reïntegratietraject volgt, gericht op het verkrijgen van een baan als chauffeur, en dat de huisarts heeft aangegeven dat geen medische contra-indicatie bestaat tegen dit werk. Volgens Bockwinkel is niet voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een urenbeperking, zoals die zijn neergelegd in de door gedaagde gehanteerde verzekeringsgeneeskundige Standaard ”verminderde arbeidsduur”. In dit verband is onder meer opgemerkt dat appellant in staat is om acht uur per dag te werken, mits hij niet te veel inspanning hoeft te leveren. Volgens Bockwinkel is appellant voor alle functies in medisch opzicht geschikt.
Bij besluit van 10 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren van appellant tegen het besluit van 21 december 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat gedaagde de voor appellant geldende medische beperkingen heeft onderschat. Volgens de rechtbank was er, gezien de beschikbare medische informatie, waaronder de brief van de behandelend cardioloog, geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant voor de aan hem voorgehouden functies geschikt kan worden geacht en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 15% is gesteld.
In hoger beroep heeft appellant primair naar voren gebracht dat zijn beperkingen die verband houden met zijn hartaandoening zijn onderschat, dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de aan hem voorgehouden functies in fysiek opzicht te zwaar zijn.
Gedaagde heeft, onder verwijzing naar een nader rapport van de bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel van 19 februari 2004, van verweer gediend.
De Raad overweegt als volgt.
Het is voor de Raad niet komen vast te staan dat gedaagde de voor appellant op 19 november 2001 geldende medische beperkingen heeft onderschat. Hierbij overweegt de Raad dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onder meer informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector en deze informatie hebben meegewogen bij het vaststellen van de medische beperkingen van appellant. Mede gezien de hiervoor vermelde brief van de behandelend cardioloog heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat met toepassing van de Standaard “verminderde arbeidsduur” een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Het door appellant in hoger beroep ingezonden rapport van Reaned d.d. 3 augustus 2004, waaruit blijkt dat in het kader van de toepassing van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een urenbeperking is aangenomen van 20 uur per week in verband met longklachten, heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid, nu dit rapport niet (mede) ziet op de medische toestand van appellant op 19 november 2001. Voorts is het de Raad niet gebleken dat het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de geselecteerde functies in fysiek opzicht niet dermate zwaar zijn dat appellant de desbetreffende werkzaamheden niet gedurende acht uur per dag zou kunnen verrichten, onjuist is. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie hoogstverlonende functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.