ECLI:NL:CRVB:2005:AU1461
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van vastgestelde belastbaarheid en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 27 december 2000 uitgevallen is wegens psychische klachten en rugklachten, heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Amsterdam aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant correct was ingeschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 juli 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door een advocaat. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die concludeerden dat de psychische klachten van appellant niet zodanig waren dat ze de geschiktheid voor de aangeboden functies in de weg stonden. De Raad oordeelt dat de aan appellant voorgehouden functies, op basis van zijn vastgestelde belastbaarheid, geschikt zijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de mediane loonwaarde van de drie hoogstverlonende functies in vergelijking met het maatmaninkomen van appellant resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Hierdoor heeft gedaagde terecht geweigerd om aan appellant met ingang van 26 december 2001 een WAO-uitkering toe te kennen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken persoon.