ECLI:NL:CRVB:2005:AU1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7171 NABW + 04/7172 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2005 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposant, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther. De zaak betreft een geschil tussen de opposant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De Raad had eerder op 26 april 2005 het hoger beroep van de opposant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet tijdig was betaald. De opposant had hiertegen verzet aangetekend, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om van het eerdere oordeel af te wijken.

De Raad overwoog dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de uitnodiging tot betaling was voldaan. De opposant was op het moment van de uitnodiging niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die een rekening-courant bij de Raad had, waardoor de betaling niet kon worden afgeschreven. De Raad benadrukte dat het verzuim van de gemachtigde aan de opposant kan worden toegerekend, en dat er geen gronden waren om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim was geweest.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van verzuim in het proces.

Uitspraak

04/7171 NABW + 04/7172 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij uitspraak van de Raad van 26 april 2005 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 november 2004, reg.nr. 03/1690 en 03/1753, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, namens opposant een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 2 augustus 2005, waar opposant is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht. Geopposeerde heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 26 april 2005 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 4 februari 2005 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Hetgeen in het verzetschrift en ter zitting is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
Daarbij tekent de Raad aan dat opposant op het moment van verzending van de uitnodiging om het verschuldigde griffierecht te betalen (4 februari 2005) niet vertegenwoordigd werd door een gemachtigde die bij de Raad een rekening-courant aanhoudt ten laste waarvan het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. De uitnodiging is conform het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Procesregeling Centrale Raad van Beroep terecht aan de indiener van het hoger-beroepschrift (opposant) gezonden. De enkele omstandigheid dat mr. Walther na de verzending van de uitnodiging zich alsnog als gemachtigde van opposant heeft gesteld bij brief van 25 februari 2005 en daarin de Raad om een nader uitstel heeft verzocht voor het aanvullen van de gronden van het hoger-beroepschrift betekent niet dat deze gemachtigde er van uit kon gaan dat de uitnodiging aan opposant was komen te vervallen en dat in de plaats daarvan het door opposant verschuldigde griffierecht van de rekening-courant van zijn kantoor op de bankrekening van de Raad zou worden afgeschreven. Een daartoe strekkend verzoek is niet, ook niet op een later tijdstip binnen de gestelde termijn, door de gemachtigde of door opposant aan de Raad kenbaar gemaakt. Voorts merkt de Raad nog op dat volgens vaste rechtspraak een verzuim van een gemachtigde wordt toegerekend aan degene die zijn belangen laat vertegenwoordigen.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.