ECLI:NL:CRVB:2005:AU1213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2005, staat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van gedaagde centraal. Gedaagde, die als agrarisch medewerker werkzaam was, verzocht om een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) na uitval door rug-, been- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, stellende dat gedaagde minder dan 15% arbeidsongeschikt was na de wettelijke wachttijd. Dit besluit werd in bezwaar door de Uwv gehandhaafd, maar gedaagde ging in beroep.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep gegrond en droeg de Uwv op een nieuw besluit te nemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De Raad overwoog dat de psychische belastbaarheid van gedaagde zorgvuldig was onderzocht en dat de conclusies van de psychiater J. IJsselstein, die gedaagde op 23 oktober 2002 had onderzocht, ook betrekking hadden op de datum in geding. De Raad vond dat er voldoende aanleiding was om de eerdere beslissing van de Uwv te handhaven, ondanks de bezwaren van gedaagde over het ontbreken van een hoorzitting en de zorgvuldigheid van het onderzoek.
De Raad concludeerde dat de psychische klachten van gedaagde niet zodanig waren dat hij niet in staat was om de resterende functies te vervullen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de Uwv opdroeg een nieuw besluit te nemen, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.