ECLI:NL:CRVB:2005:AU1142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toepassing van de Dagloonregelen WAO in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de handhaving van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de vaststelling van het garantiedagloon. Appellante betwistte dat zij uit vrije keuze niet had gewerkt gedurende de referteperiode van 6 oktober 1999 tot 6 oktober 2000. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juni 2005, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en de gedaagde partij vertegenwoordigd werd door een medewerker van het Uwv.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de referteperiode inderdaad niet continu heeft gewerkt en dat er geen medische gronden zijn aangetoond die haar zouden hebben belet om te solliciteren. De Raad oordeelt dat de toepassing van de Dagloonregelen WAO door het Uwv correct is geweest, en dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en concludeert dat er geen termen zijn om af te wijken van de beslissing van de rechtbank.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is op 21 juli 2005 gedaan, waarbij de Raad de eerdere uitspraak bevestigt. De zaak illustreert de toepassing van het dervingsprincipe in de sociale zekerheidswetgeving en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in relatie tot het arbeidsverleden van de appellante.