ECLI:NL:CRVB:2005:AU1072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake correctienota's voor sociale verzekeringspremies
In deze zaak heeft appellante, een eenmanszaak die een Italiaans restaurant exploiteert, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had eerder de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bevestigd, waarin correctienota's voor verschuldigde premies sociale verzekeringen over de jaren 1998 en 1999 waren opgelegd. De appellante had bezwaar gemaakt tegen deze correctienota's, maar het UWV had het bezwaar voor het jaar 1998 gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het jaar 1999 ongegrond. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juni 2005, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de gedaagde partij zich niet liet vertegenwoordigen.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een onderzoek naar werkgeversfraude dat door het UWV was uitgevoerd. Dit onderzoek had aangetoond dat appellante de lonen die zij aan haar werknemers had uitbetaald in de jaren 1998 en 1999 niet correct had verantwoord in haar loonadministratie. De Raad concludeerde dat de gedaagde partij terecht had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan haar verplichtingen op basis van de sociale verzekeringswetgeving. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schatting van de verschuldigde premies door het UWV op basis van de beschikbare gegevens reëel was.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de consistentie van de verklaringen van appellante en haar echtgenoot, maar dat het risico van een te hoge schatting bij het ontbreken van een deugdelijke administratie geheel voor appellante kwam. De Raad concludeerde dat de gedaagde partij bij de schatting van de premies niet was uitgegaan van onjuiste uurlonen en dat de argumenten van appellante niet overtuigend waren. De uitspraak werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling toe te passen.