ECLI:NL:CRVB:2005:AU1048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering na werkzaamheden in slagerij
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die werkzaam was in de slagerij van zijn zoon. Appellant, geboren in 1947, had in 1994 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege hartklachten en ontving aanvankelijk een WAO-uitkering. In 1995 werd hem een WW-uitkering toegekend op basis van een gemiddeld arbeidsurenverlies van 36 uur per week. Vanaf januari 1997 gaf appellant aan dat hij slechts één uur per dag in de slagerij van zijn zoon werkte. Echter, na een melding van mogelijke fraude heeft de opsporingsdienst van het Uwv een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant mogelijk meer uren had gewerkt dan opgegeven.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat hij meer dan vijf uur per week had gewerkt. Hij voerde aan dat zijn verklaringen onder druk waren afgelegd en dat getuigenverklaringen onvoldoende concreet waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende bewijs was dat appellant vanaf 1998, tot de sluiting van de slagerij, in ieder geval 31 uur per week had gewerkt. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, omdat het besluit onvoldoende onderscheid maakte naar perioden en niet voldeed aan de eisen van de wet.
De Raad oordeelde dat gedaagde in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, die in totaal € 1.288,-- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2005, waarbij de Raad gedaagde opdroeg om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak.