ECLI:NL:CRVB:2005:AU1043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6170 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijving en functiewaardering van een medewerker van de gemeente ’s-Gravenhage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een medewerker van de gemeente ’s-Gravenhage, tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant is sinds 1977 werkzaam bij de gemeente en heeft in de loop der jaren verschillende taken uitgevoerd. In 2001 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage een functiebeschrijving vastgesteld die appellant niet in staat stelde om bepaalde taken, zoals het te woord staan van commissieleden, uit te voeren. Appellant betwistte deze functiewijziging en stelde dat zijn functie hierdoor was uitgehold. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de functiebeschrijving die aan appellant was opgelegd, overeenkwam met zijn huidige takenpakket. De Raad oordeelde dat de extra werkzaamheden die appellant in de loop der jaren had verricht, niet formeel aan hem waren opgedragen en dat de gedaagde partij beleidsvrijheid had bij het vaststellen van functiebeschrijvingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een reorganisatie, noch dat gedaagde in strijd had gehandeld met regels van geschreven of ongeschreven recht.

De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken.

Uitspraak

03/6170 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 november 2003, nr. AWB 01/03750 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 30 juni 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. R.F.D. Keuning, advocaat te ’s-Gravenhage. Namens gedaagde zijn ter zitting verschenen mr. M.A. Balbi en
T.W. van Genderen, beiden werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is sinds 1977 werkzaam bij de [naam dienst] bij gedaagdes gemeente, aanvankelijk als [naam functie] van de afdeling [naam afdeling]. In 1997 en 1998 heeft de afdeling Organisatie in opdracht van gedaagde bij de afdeling [naam afdeling] de werkwijze van het secretariaat en de administratie onderzocht. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek heeft de afdeling Organisatie onder meer de aanbeveling gedaan dat een deel van de door appellant feitelijk uitgevoerde werkzaamheden - het te woord staan van commissieleden -effectiever en efficiënter kunnen worden uitgevoerd door de senior-medewerkers van de afdeling [naam afdeling]. Gedaagde heeft appellant vervolgens opgedragen die werkzaamheden niet meer uit te voeren. Voorts heeft gedaagde de functiebenaming van de door appellant vervulde functie gewijzigd in die van administratief medewerker [naam afdeling] en heeft de functie van appellant een andere plaats gekregen binnen de afdeling. Ter formalisering van voornoemde wijzigingen heeft gedaagde de organieke functie van appellant opnieuw beschreven. Daartoe heeft gedaagde een concept functie informatie formulier (fif) opgesteld en aan appellant uitgereikt.
1.2. Nadat appellant daarop zijn zienswijze kenbaar had gemaakt, heeft gedaagde bij besluit van 20 april 2001 de functiebeschrijving vastgesteld. Appellants bezwaren tegen dit besluit heeft gedaagde bij besluit van 11 september 2001 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant betwist niet dat de bestreden functiebeschrijving overeenstemt met zijn huidige takenpakket, maar hij meent dat ten onrechte het te woord staan van de commissieleden niet als onderdeel van het totale bij de functie behorende takenpakket is opgenomen. Namens appellant is betoogd dat deze werkzaamheden wel waren opgenomen in de functiebeschrijving van 1988, waarin is vermeld: “contacten, zowel telefonisch als schriftelijk met ambtenaren van de beroepsinstanties en leden van de commissie Bijstandszaken en de commissie Zelfstandigen”. Door het te woord staan van de commissieleden, welke werkzaamheden door hem al 14 jaar feitelijk werden verricht, niet in het fif op te nemen is deze taak hem ook formeel ontnomen, hetgeen een uitholling van de functie betekent. Door deze functiewijziging niet als reorganisatie aan te merken heeft gedaagde naar het oordeel van appellant zijn belangen onvoldoende afgewogen.
3.2. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 3 van de Regeling Functiewaardering 1998 van de gemeente Den Haag geeft de functiebeschrijving de organieke functie weer. Werkzaamheden die persoonsgebonden zijn of geen verband houden met de organisatorische positie, worden niet in de functiebeschrijving opgenomen.
4.2. De Raad ziet uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting eenduidig naar voren komen dat de door appellant in zijn hoedanigheid van [naam functie] van de afdeling [naam afdeling] in de loop der jaren verrichte werkzaamheden ten behoeve van de commissieleden in de praktijk van het dagelijkse werk aanmerkelijk verder gingen dan de werkzaamheden zoals die in de in 1988 vastgestelde organieke functiebeschrijving waren opgenomen. De Raad heeft in de gedingstukken geen aanwijzingen gevonden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat deze extra werkzaamheden appellant door de dienstleiding in formele zin waren opgedragen of anderszins waren geformaliseerd. Naar het oordeel van de Raad is de rechtbank er bij zijn oordeelsvorming dan ook terecht van uitgegaan dat gedaagde deze extra werkzaamheden in het verleden niet aan appellant heeft opgedragen als behorend tot de functie die hij binnen de gemeente vervulde, maar dat sprake was van een gegroeide situatie. Overigens is appellant reeds in 1998 een deel van de door hem bedoelde contacten ontnomen.
4.3. Met betrekking tot de grief dat appellants functie met de vaststelling van deze beschrijving is uitgehold, stelt de Raad voorop dat het hier toepasselijke functiewaar-eringssysteem de zwaarte weegt van organieke functies in samenhang met de totale organisatieopbouw. Bij het vaststellen van de functiebeschrijvingen komt daarom aan gedaagde beleidsvrijheid toe. Anders dan bij zogenoemde mens-functiebeschrijvingen gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om de door gedaagde aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden gegeven de inrichting van de organisatie zoals die gedaagde voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving met terughoudendheid moet plaatsvinden.
4.4. De Raad stelt vast dat gedaagde aan zijn besluit van 20 april 2001 organisatorische doelstellingen ten grondslag heeft gelegd die een uitvloeisel waren van de uitkomsten van het eerdergenoemde door de afdeling Organisatie uitgevoerde onderzoek. De Raad kan deze grondslag voor het besluit van 20 april 2001 niet onhoudbaar achten. Dat sprake zou zijn van een reorganisatie acht de Raad niet aannemelijk geworden. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, ziet de Raad voorts geen grond voor het oordeel dat gedaagde bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot vaststelling van de functie-inhoud en de plaats van de functie in de organisatie anderszins heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht dan wel algemene rechtsbeginselen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2005.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.J.W. Loots.