ECLI:NL:CRVB:2005:AU0914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1082 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant en de terugvordering van een bedrag van f 35.395,17 wegens ten onrechte ontvangen bijstand. De intrekking is gebaseerd op de stelling dat appellant bij de aanvraag van de bijstandsverlening geen juiste opgave heeft gedaan van zijn vermogen en zijn inkomsten uit arbeid.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemeente Boarnsterhim in 1997 de bijstandsverlening aan appellant heeft ingetrokken, omdat hij niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie. Dit leidde tot een terugvordering van de bijstandsuitkering over een periode van meer dan een jaar. Appellant heeft in zijn hoger beroep betoogd dat hij niet in gebreke is gebleven en dat de terugvordering onterecht is.

De Raad heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juni 2003 niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, omdat er geen bestuursrechtelijke rechtsgang openstond tegen het oorspronkelijke besluit tot terugvordering. De rechtbank heeft dit niet onderkend, wat heeft geleid tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 november 2003 vernietigd, waarbij de gemeente Boarnsterhim werd opgedragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking bij de aanvraag van bijstandsuitkeringen en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft tevens opgemerkt dat de burgerlijke rechter bevoegd is in deze kwestie.

Uitspraak

04/1082 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 februari 2004, reg.nr. 03/1285 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 april 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 28 april 1997 heeft gedaagde het besluit van 7 december 1993, waarbij aan appellant met ingang van 15 september 1993 een periodieke bijstandsuitkering is toegekend, wordt ingetrokken. De intrekking berust op de grond dat appellant bij de aanvang van de bijstandsverlening geen juiste opgave heeft gedaan van het hem ter beschikking staande vermogen, alsmede op de grond dat hij tijdens de bijstandsperiode geen juiste opgave heeft gedaan van de door hem verrichte werkzaamheden en van zijn inkomsten uit arbeid.
Bij besluit van eveneens 28 april 1997 heeft gedaagde van appellant met toepassing van artikel 59a, tweede lid, van de Algemene Bijstandswet een bedrag van f 35.395,17 teruggevorderd wegens ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 15 september 1993 tot 1 november 1994.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoekschrift van de gemeente Boarnsterhim heeft de kantonrechter te Leeuwarden bij beschikking van 10 december 1999 beslist dat appellant wegens verleende bijstand aan gedaagde schuldig is een bedrag van f 35.395,17 bruto en dat het bedrag dat appellant maandelijks aan de gemeente dient te betalen, wordt vastgesteld op ten minste het bedrag van zijn inkomen voorzover dat de beslagvrije voet overschrijdt, zulks totdat de totaalsom van de vordering zal zijn voldaan. Bij beschikking van 7 juni 2000 heeft de rechtbank Leeuwarden de beschikking van de kantonrechter bevestigd.
Bij brief van 11 juni 2002 heeft gedaagde vervolgens ingestemd met een schikkingsvoorstel van appellant tot betaling van € 4.322,02 waarna het restant van de vordering buiten invordering is gesteld.
Bij brief van 18 mei 2003 heeft appellant zich tot gedaagde gewend met het verzoek om hetgeen door hem in verband met deze terugvordering aan de gemeente is betaald, aan hem te restitueren. Hij heeft daarbij gewezen op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 28 maart 2002, waarbij hij naar zijn zeggen wel is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte, maar niet wegens fraude.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft gedaagde appellant medegedeeld geen reden te zien om hiertoe over te gaan. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 november 2003 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij het verzoek van appellant opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit tot terugvordering, en dit verzoek afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
26 november 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt, ambtshalve als volgt.
Het verzoek van appellant van 18 mei 2003 strekt ertoe dat gedaagde terugkomt van het besluit van 28 april 1997 tot terugvordering van over de periode van 15 september 1993 tot 1 november 1994 verleende bijstand. In zijn uitspraak van 25 november 1997 (gepubliceerd in JABW 1998, 15) heeft de Raad geoordeeld dat indien op grond van het overgangsrecht bij de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid tegen het oorspronkelijke besluit tot terugvordering niet de bestuursrechtelijke rechtsgang openstond, voor een besluit om niet terug te komen van een dergelijk besluit hetzelfde heeft te gelden. Nu, overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 26 juli 1994 (gepubliceerd in RSV 1995, 93) tegen de beslissing van 28 april 1997 geen bezwaar kon worden gemaakt of beroep ingesteld, geldt zulks eveneens voor het besluit van 4 juni 2003. Dit betekent dat gedaagde het bezwaar van appellant tegen de brief van 4 juni 2003 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft dit - eveneens - niet onderkend.
Hieruit volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 26 november 2003 dient te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Van kosten van appellant waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de Raad niet gebleken.
Ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog op dat terzake uitsluitend de burgerlij-ke rechter bevoegd is.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 26 november 2003;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2003 niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de gemeente Boarnsterhim aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.C. de Wit.
MvK07065