ECLI:NL:CRVB:2005:AU0652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1695 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening voor rolstoelafhankelijke dochter in seniorenwoning

In deze zaak heeft appellant, een rolstoelafhankelijke man, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die zijn aanvraag voor een woonvoorziening had afgewezen. Appellant woonde met zijn vrouw en twee kinderen in een aangepaste seniorenwoning. Vanwege hun handicaps had hij aanvragen ingediend voor aanpassingen aan een nieuw te bouwen woning, waaronder een slaapkamer op de begane grond voor zijn dochter. De gemeente Wijchen had hem een financiële tegemoetkoming toegekend voor enkele aanpassingen, maar de aanvraag voor de slaapkamer werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten geen tegemoetkoming te verlenen voor de extra ruimte, omdat er binnen de bestaande omtrek van de woning voldoende mogelijkheden waren om aanpassingen te realiseren.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de standaard keuken niet geschikt was voor zijn gezin en dat de extra ruimte medisch noodzakelijk was. De gemeente stelde echter dat alleen de goedkoopste adequate oplossing in aanmerking kwam voor vergoeding. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de gemeente terecht had besloten geen vergoeding te geven voor de extra slaapkamer op de begane grond. De Raad concludeerde dat de medische noodzaak voor een slaapkamer op de begane grond niet was aangetoond, en dat de aanpassingen die waren gedaan aan de keuken wel degelijk in lijn waren met de beperkingen van appellant en zijn dochter. De Raad benadrukte dat de regelgeving omtrent woonvoorzieningen niet in strijd was met enige wetgeving en dat de gemeente binnen haar beleidskaders had gehandeld.

Uitspraak

03/1695 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 februari 2003, reg.nr. AWB 01/832 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Namens appellant zijn bij brief van 3 februari 2004 nadere stukken ingezonden.
Desgevraagd is daarop vanwege gedaagde bij brief van 23 mei 2005 gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 juni 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vermaat, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.M. Geurts, werkzaam bij de gemeente Wijchen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant woonde met zijn vrouw en twee kinderen in een aangepaste senioren woning. Ten gevolge van osteogenesis imperfecta zijn appellant en zijn dochter rolstoel-afhankelijk. De echtgenote van appellant is bekend met locomotoire beperkingen ten gevolge van een orthopedische aandoening aan de rug. Appellant heeft op 2 maart 1999 en 2 november 1999 aanvragen voor woonvoorzieningen, als bedoeld in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), ingediend ten behoeve van de aanpassing van een nieuw te bouwen eigen woning. Het grondoppervlak van deze woning is 112 m² (8x14m).
Bij besluit van 14 september 2000 is aan appellant een financiële tegemoetkoming toegekend ten bedrage van f 38.310,96. Deze tegemoetkoming betreft onder meer de meerkosten van een elektrisch verstelbare keuken, een opklapbare plateaulift en bredere deuren. Voorzover het de kosten van een slaapkamer op de begane grond voor de dochter van appellant betreft is de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2001 is - voorzover van belang - het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 september 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 april 2001 ongegrond verklaard. Zij was van oordeel dat gedaagde bij de vaststelling van de tegemoetkoming voor aanpassing van de keuken terecht slechts die aanpassingen in aanmerking heeft genomen die direct samenhangen met de lichamelijke beperkingen van appellant, te weten de kosten van het elektrisch systeem, de rolstoelsifon, de kunststofachterwand, het afdekpaneel van de achterwand, de consoles, de flexibele afvoerset, de wandcontactdozen op de achterwand en de extra montagekosten, zulks overeenkomstig de bedragen die zijn opgenomen in de offerte van Pronk Ergo B.V. van 21 juli 2001. Met betrekking tot de meerkosten van het ruimer bouwen heeft de rechtbank vastgesteld dat gedaagde blijkens de Verordening voorzieningen gehandicapten en het Verstrekkingenboek WVG van de gemeente Wijchen het beleid voert dat bij een nog te bouwen woning in principe geen tegemoet-koming wordt verstrekt ten behoeve van woningverruiming. Dit berust op de gedachte dat hiervoor geen noodzaak bestaat, omdat er aanpasbaar gebouwd kan worden binnen de gewone omtrek van de woning. De rechtbank was van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk moet worden geacht. Hiervan uitgaande is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat appellant binnen de gewone omtrek van zijn woning de mogelijkheid had om alle ruimtelijke aanpassingen te realiseren die voor hem en zijn dochter nodig zijn, zodat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen tegemoetkoming te verlenen voor ruimer bouwen.
Appellant is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat de standaard bouwkeuken - een stelpost van f 5.000,-- - ongeschikt was voor appellant en zijn familie en dat een aangepaste keuken noodzakelijk was. Hieruit vloeit volgens appellant voort dat alle kosten boven die van de standaardkeuken noodzakelijk gemaakte kosten zijn. Appellant zou immers niet zijn gaan verhuizen als de oude woning gezien zijn handicap en die van zijn dochter geschikt zou zijn geweest. Met betrekking tot de meerkosten van het ruimer bouwen stelt appellant zich op het standpunt dat verhuizing naar een ruimere woning medisch noodzakelijk was, waarmee het rechtstreeks verband tussen de grootte van de woning en de beperkingen van appellant en zijn dochter is gegeven. Appellant stelt dat het grondoppervlak van zijn woning 42 m2 groter is dan een zijns inziens vergelijkbare woning voor niet gehandicapten zoals de woning van de buren. Uit een in opdracht van appellant uitgebracht rapport van het Landelijk bureau toegankelijkheid blijkt volgens appellant dat er geen noemenswaardige mogelijkheden zijn om te bezuinigen op het oppervlak van de nieuwe woning.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat in het kader van het bepaalde bij en krachtens de Wvg slechts die keukenelementen in aanmerking genomen kunnen worden die nood-zakelijk zijn om functionele belemmeringen ten gevolge van ziekte of gebrek op te heffen of te verminderen. De goedkoopste adequate oplossing is volgens gedaagde de door Pronk Ergo B.V. geoffreerde aangepaste keuken. Gedaagde acht onvoldoende aangetoond dat in verband met de handicap van twee gezinsleden meerkosten zijn gemaakt in vergelijking met de kosten van een nieuw te bouwen huis voor een niet gehandicapte in voor het overige vergelijkbare omstandigheden.
De Raad overweegt het volgende.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voorzover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. De raad van de gemeente Wijchen heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorziening-en gehandicapten (hierna: Verordening). De Verordening is nader uitgewerkt in het Verstrekkingenboek van de gemeente Wijchen.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c ten eerste, van de Wvg, voorzover hier van belang, definieert woonvoorziening als elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
Artikel 1.2.1 onder c, van de Verordening bepaalt dat slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste adequate voorziening.
Ingevolge artikel 1.2.2. onder a, van de Verordening wordt in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening toegekend.
Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Verordening bepaalt dat een woonvoorziening onder meer kan bestaan uit de aanneemsom van de voorziening met bijbehoren kosten en genoemde bijkomende kosten.
Artikel 2.8 van de Verordening, voorzover hier van belang, houdt in dat voorzover het treffen van voorzieningen het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning betreft, burgemeester en wethouders een bijdrage kunnen verlenen voor de extra te verwerven grond. Blijkens de toelichting wordt bij bebouwing van een nieuwbouw-grondkavel geen extra vergoeding verstrekt wanneer de voor tuin bestemd grond geschikt kan worden gemaakt voor aanbouw.
Onderdeel W04 van het Verstrekkingenboek geeft het vastgestelde beleid weer bij nieuw te bouwen woningen. Bij nog te bouwen woningen wordt in principe geen vergoeding verstrekt voor woningverruiming. Er wordt van uit gegaan dat hiervoor geen noodzaak bestaat omdat aanpasbaar gebouwd kan worden binnen de gewone omtrek van de woning. In dat geval zijn er geen meerkosten omdat binnen de totale oppervlakte van de woning de mogelijkheid bestaat om deze oppervlakte zodanig te benutten dat het huis geschikt is voor bewoning door de toekomstige bewoner, ook als deze gehandicapt is. Bij de invulling van de beschikbare ruimte kunnen keuzes gemaakt worden waardoor de woning geschikt is voor een bepaalde gehandicapte. Bij het bepalen van de gewone omtrek van de woning wordt aangesloten bij wat voor een persoon als de aanvrager (de niet gehandicapte persoon die qua leeftijd en inkomen in een vergelijkbare situatie verkeert) een gebruikelijke omtrek van de woning is. Bij vrije sectorbouw geldt als uitgangspunt dat de gemiddelde oppervlakte van een vrije sector nieuwbouwwoning tegenwoordig groot genoeg is om binnen de omtrek van die woning dusdanig aanpasbaar te bouwen dat deze woning geschikt is voor bewoning door een gehandicapte. Daarbij is niet van belang hoe die ruimte vervolgens wordt benut, dus welke vertrekken binnen die ruimte worden gerealiseerd, maar of de ruimte zodanig is dat de mogelijkheid bestaat om deze in te delen op een wijze dat deze geschikt is voor het huishouden van de gehandicapte. Om geschikt te kunnen zijn voor gebruik door een gehandicapte moeten bepaalde ruimten voldoen aan de minimaal noodzakelijke maten vermeld in het zogeheten Handboek toegankelijkheid. De meerkosten van ruimten met een grotere oppervlakte worden gelet op het uitgangspunt goedkoopst adequaat niet vergoed.
Uit ’s Raads vaste jurisprudentie vloeit voort dat eerst aanspraak kan worden gemaakt op woonvoorzieningen - als thans in geding - , indien de belanghebbende ten gevolge van ziekte of gebrek, naar objectief medische maatstaf gemeten, aantoonbaar ergonomische beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte, die een - op opheffing of vermindering van die beperkingen gerichte - voorziening langdurig noodzakelijk maken.
Hiervan uitgaande is de Raad, wat de keuken betreft, van oordeel dat gedaagde terecht slechts de kosten van de aanpassingen aan de handicaps van betrokkenen in aanmerking heeft willen nemen. Uitgaande van de regel dat slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste adequate voorziening heeft gedaagde de hoogte van de tegemoetkoming terecht bepaald aan de hand van de gegevens blijkende uit de offerte van Pronk Ergo B.V. van 21 juli 2001. Het standpunt van appellant dat de meerkosten van een keuken ten opzichte van de standaardkeuken in een nieuwbouwwoning vergoed zouden moeten worden, miskent dat die meerkosten ook betrekking kunnen hebben op andere elementen van de keuken, daaronder begrepen uitvoeringsmodaliteiten, dan die welke naar objectief medisch maatstaf bezien nodig zijn om de beperkingen van betrokkenen op te heffen of te verminderen.
Wat de in geschil zijnde ruimere grondoppervlakte betreft, die in hoofdzaak verband houdt met de realisering op de begane grond van een slaapkamer voor de dochter van appellant, overweegt de Raad dat, gelet op de daarop betrekking hebbende gedingstukken, geenszins is komen vast te staan dat zij ten tijde in geding op medische gronden duurzaam aangewezen was op een slaapkamer op de begane grond. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische en ergonomische advisering houdt weliswaar in dat de slaapkamers van appellant en zijn dochter op eenzelfde verdieping gelegen zouden moeten zijn, maar uitdrukkelijk niet dat dit noodzakelijkerwijs op de begane grond zou moeten zijn. Daar waar gedaagde tevens de kosten van een plateaulift heeft vergoed en de oppervlakte van de bovenverdieping meer dan toereikend is om de slaapkamers van het gezin - berekend naar de minimale normen van het door gedaagde gehanteerde Handboek toegankelijkheid (ca 47m²) - op die verdieping onder te brengen, kan de Raad niet inzien dat de kamers van appellant en zijn dochter noodzakelijk op de begane grond gerealiseerd moesten worden. In aanmerking genomen de toegekende plateaulift moet de conclusie dan ook zijn dat het realiseren van slaapkamers op de begane grond in het onderhavige geval niet als de goedkoopste adequate voorziening moet worden aangemerkt.
De Raad voegt aan het vorenstaande nog toe dat het in het Verstrekkingenboek neergelegde beleid voor nieuwbouw niet afstuit op enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
Hieruit volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ‘t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) M. Pijper.
JK/1475