ECLI:NL:CRVB:2005:AU0553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5560 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met ZZA-vergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Scheurs, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 7 oktober 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg op 24 april 2003 het bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Appellante ontving sinds 3 juli 1998 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en voerde sinds begin 2001 een gezamenlijke huishouding met haar partner, die een vergoeding ontving van het COA in het kader van het zelfzorgarrangement (ZZA).

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de vergoeding in het kader van het ZZA niet was betrokken bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsuitkering van appellante. Appellante had betoogd dat zij op basis van uitlatingen van haar bijstandsconsulente mocht aannemen dat deze vergoeding geen invloed zou hebben op haar uitkering. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat gedaagde deze toezegging had gedaan.

De Raad concludeerde dat, indien rekening werd gehouden met de ZZA-vergoeding, appellante te veel bijstand had ontvangen. Gedaagde was daarom verplicht om de bijstandsverlening te herzien en de teveel verleende bijstand terug te vorderen. De Raad vond geen dringende redenen om van deze terugvordering af te zien. Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad besloot geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5560 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. A. Scheurs hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 oktober 2003, reg.nr. 03/1045 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 juni 2005, waar partijen - zoals aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt sinds 3 juli 1998 van gedaagde een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Sinds begin 2001 voert appellante met [naam partner] een gezamenlijke huishouding. Deze laatste ontvangt een vergoeding van het COA in het kader van het zelfzorgarrangement (ZZA). Bij besluit van
4 december 2002 heeft gedaagde het recht van appellante op bijstand over de periode van 15 januari 2001 tot en met 30 juni 2002 herzien in die zin, dat over die periode alsnog rekening is gehouden met de hiervoor genoemde inkomsten. Tevens heeft gedaagde de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van
€ 6.170,55.
Bij besluit van 24 april 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 24 april 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij is, evenals in eerste aanleg, met name betoogd dat zij - door uitlatingen aan de zijde van haar toenmalige bijstandsconsulente - ervan uit mocht gaan dat de in geding zijnde vergoeding geen gevolgen voor de hoogte van haar uitkering zou hebben.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast, dat de vergoeding in het kader van het ZZA over de in geding zijnde periode niet is betrokken bij de bepaling van de omvang van het recht op uitkering van appellante. Dat door of namens gedaagde aan appellante uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is meegedeeld, dat deze vergoeding geen gevolgen heeft voor de hoogte van haar uitkering, is de Raad niet kunnen blijken. Het beroep op het vertrouwens- beginsel slaagt derhalve niet.
Indien - onder toepassing van artikel 50, eerste lid, van de Abw - rekening wordt gehouden met de ZZA-vergoeding, leidt dit tot de conclusie dat aan appellante over de in geding zijnde periode tot een te hoog bedrag aan bijstand is verleend. Gedaagde was dan ook ingevolge artikel 69, derde lid, aanhef en onder b, van de Abw gehouden tot herziening van het recht op bijstand van appellante over te gaan. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw, op grond waarvan gedaagde bevoegd was geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien, is de Raad niet gebleken.
Met het voorgaande is tevens gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw is voldaan, zodat gedaagde gehouden was tot terugvordering van de teveel verleende bijstand over te gaan. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zijn de Raad evenmin gebleken.
In het voorgaande ligt besloten dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) P.N. Rijnsewijn.