ECLI:NL:CRVB:2005:AU0525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/307 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van maatregel korting op WW-uitkering wegens niet naleven sollicitatieverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een maatregel is opgelegd in de vorm van een korting van 20% op de WW-uitkering van appellant gedurende 16 weken. Deze maatregel is opgelegd omdat appellant in de periode van 12 augustus 2002 tot en met 18 september 2002 niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting zoals vastgelegd in de Werkloosheidswet (WW). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door J. Aarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van gedaagde, dat de maatregel handhaafde, in stand kon blijven. De Raad oordeelt dat appellant uit de communicatie van gedaagde had kunnen begrijpen dat hij vanaf maart 2002 verplicht was om minimaal één sollicitatie per week te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellant in de periode voor maart 2002 minder dan eenmaal per week solliciteerde, en dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel. Bovendien zijn er geen omstandigheden aangetoond die zouden rechtvaardigen dat het niet naleven van de sollicitatieverplichting appellant niet in overwegende mate kan worden verweten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenveroordeling af, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en H.G. Lubberdink als leden, in aanwezigheid van griffier S. l’Ami, en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2005.

Uitspraak

04/307 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. D.P. van der Veer, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V., op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 8 december 2003, onder nummer WW 02/3477, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 juni 2005, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak is weergegeven.
Ter beoordeling van de Raad staat de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van gedaagde van 20 november 2002 tot handhaving van zijn besluit van 9 september 2002 om appellant een maatregel op te leggen in de vorm van een korting op zijn uitkering van 20% gedurende 16 weken wegens het in de periode van 12 augustus 2002 tot en met 18 september 2002 niet naleven van de op hem ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW rustende sollicitatieverplichting, in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant uit gedaagdes brief van maart 2002, waarin een toelichting is gegeven op een wijziging van de vierwekelijks in te vullen inkomstenverklaringen met ingang van 5 maart 2002 en uit de tekst van de gewijzigde inkomstenverklaringen zelf, had kunnen begrijpen dat hij vanaf dat moment iedere week minimaal één sollicitatie diende te verrichten. Dat aan appellant is toegestaan om niettemin minder dan eenmaal per week te solliciteren, zoals hij in de periode tot maart 2002 deed, is niet gebleken. Van schending van het vertrouwensbeginsel is derhalve geen sprake.
Van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat het door appellant niet naleven van de sollicitatieverplichting hem niet in overwegende mate kan worden verweten is de Raad niet gebleken.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. B.M. van Dun en mr. H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S. l ’Ami