ECLI:NL:CRVB:2005:AU0520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een boetenota in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een boetenota die was opgelegd aan gedaagde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De boete van € 2.269,-- was opgelegd wegens het niet (tijdig) inzenden van de jaarloonopgaven voor het jaar 2002. De boetenota werd op 1 april 2003 verzonden, maar het bezwaar van gedaagde tegen deze nota werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat de boetenota volgens hen geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Zwolle heeft in eerste aanleg het beroep van gedaagde tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juni 2005, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Buur, terwijl gedaagde niet aanwezig was. De Raad oordeelde dat de boetenota inderdaad geen besluit is in de zin van de Awb, maar dat het bezwaarschrift van gedaagde zich richtte tegen zowel de boetenota als het boetebesluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden. De Raad oordeelde dat het Uwv gedaagde de gelegenheid had moeten geven om het boetebesluit over te leggen, wat niet was gebeurd. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk verklaren niet terecht was.
De Raad heeft de appellant, het Uwv, veroordeeld in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2005, waarbij de Raad de eerdere uitspraak bevestigde en de kostenveroordeling oplegde.