ECLI:NL:CRVB:2005:AU0498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.G. Treffers
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van geschiktheid voor arbeid na ziekte en bezwaarprocedure
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid als schoonmaker na een periode van ziekte. Appellant, die op 16 mei 2001 wegens psychische klachten ongeschikt werd geacht voor zijn werk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 20 augustus 2001 geen ziekengeld meer zou toekennen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat door appellant is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 15 augustus 2001, dat de basis vormde voor het stopzetten van de uitkering, niet op de juiste wijze aan appellant was bekendgemaakt. Hierdoor was de bezwaartermijn niet aangevangen. Desondanks oordeelt de Raad dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar achterwege blijft, omdat het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift reeds tot stand was gekomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie dat appellant in staat was om zijn werk als schoonmaker te verrichten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het bestuursrecht en de rol van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.