ECLI:NL:CRVB:2005:AU0491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4475 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die na een verkeersongeval in 1997 arbeidsongeschikt raakte. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd herzien naar 45 tot 55% na een beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juni 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door haar jurist, mr. E.J. Dennekamp. Gedaagde, het Uwv, was niet aanwezig op de zitting.

De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, ondanks de door haar aangevoerde beperkingen. De Raad heeft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel en andere medische deskundigen in overweging genomen, maar concludeert dat er geen aanleiding is om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2005.

Uitspraak

03/4475 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante, heeft mr. E.J. Dennekamp, jurist te Utrecht, op bij beroepschrift aangevoerde gronden (met medische bijlagen) hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht op 24 juli 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr. SBR 02/1523), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een nader commentaar d.d. 16 oktober 2003 van de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel overgelegd.
Bij faxbericht van 30 mei 2005 is namens appellante een nader stuk in geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 juni 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp, voornoemd, en waar gedaagde, met bericht van verhindering, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als administratief medewerkster, is op 28 oktober 1997 na een verkeersongeval uitgevallen ten gevolge van nek- en hoofdpijnklachten. Per einde wachttijd heeft een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) plaatsgevonden, waarna appellante met ingang van 27 oktober 1998 een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts F. Dekker op 21 september 2001 appellante onderzocht en in zijn rapport aangegeven, dat appellante als gevolg van haar nekklachten beperkingen heeft. Tevens heeft hij de psychische belastbaarheid van appellante beperkt geacht en een medische urenbeperking van maximaal 20 uur opgelegd. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogenoemd belastbaarheidspatroon opgesteld.
De nadien verkregen informatie van de huisarts van appellante is voor de verzekeringsarts geen aanleiding geweest dit belastbaarheidspatroon te wijzigen.
Na overleg met de verzekeringsarts zijn door arbeidsdeskundige J.G.M. de Kruif overeenkomstig dit belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 50%. Vervolgens is bij besluit van 5 december 2001 de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 28 januari 2002 herzien naar een mate van arbeids- ongeschiktheid van 45 tot 55%.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd, dat zij op diverse punten van het belastbaar-heidspatroon veel meer beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen en dat een aantal van de voor haar geselecteerde functies niet geschikt is voor haar. Ter ondersteuning hiervan is medische informatie overgelegd van neuroloog prof. dr. J.C. Koetsier, neuro-psycholoog
drs. T. Koene en psychiater prof. dr. M. Kuilman, die blijkens zijn bevindingen een nader onderzoek naar de psychologische persoonlijkheidsdiagnostiek van appellante heeft aanbevolen.
Op 17 april 2002 heeft voornoemde bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, zoals neergelegd in het rapport van 21 september 2001, heeft onderschreven. Bockwinkel heeft geen aanleiding gezien het belastbaarheidspatroon te wijzigen, aangezien uit het rapport van neuroloog Koetsier niet van neurologische afwijkingen gebleken is en psychiater Kuilman geen ernstige afwijkingen, zoals een depressie, angststoornis, psychose of cognitieve stoornissen gevonden heeft. Wel is na arbeidskundige heroverweging vanwege verdergaande nekbeperkingen de functie bestelautochauffeur afgevallen, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse aangezien er nog voldoende functies resteerden en het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld is op 47,93%. Bij besluit van 17 juni 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante dan ook ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellante dezelfde grieven naar voren gebracht als in bezwaar. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante verzocht om aanhouding van het onderzoek om een toegezegde rapportage van een nader onderzoek door Kuilman in geding te kunnen brengen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden het ter zitting gesloten onderzoek te heropenen en heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn de door appellante in bezwaar en beroep ingenomen standpunten herhaald en is alsnog een rapportage van klinisch psycholoog Mensing en psycholoog Den Hollander overgelegd. De onderzoeksresultaten uit deze rapportage zijn door psychiater Kuilman verwerkt in zijn reeds eerder in geding gebrachte rapportage en deze aangepaste rapportage is eveneens overgelegd.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie gekomen dat deze artsen geen zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de belastbaarheid van appellante.
Naar het oordeel van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel in zijn voormelde commentaar van 16 oktober 2003 op afdoende wijze gemotiveerd dat en waarom de rapportages van Kuilman en Mensing en Den Hollander niet tot meer beperkingen aanleiding hoeven te geven. Gezien het feit, dat appellante geen andere, objectieve medische informatie in het geding gebracht heeft, welke aannemelijk maakt dat met verdergaande beperkingen in het belastbaarheidspatroon rekening gehouden diende te worden, berust naar het oordeel van de Raad de medische component van het bestreden besluit op goede gronden.
Voorts stelt de Raad vast dat gedaagde de ogenschijnlijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de verwoording functiebelasting van de verschillende voor appellante geselecteerde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, waarmee voor de Raad de geschiktheid voor deze functies in voldoende mate is komen vast te staan. Nu de arbeidskundige component van het bestreden besluit evenmin op onjuiste gronden berust, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt.
De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig op toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.