ECLI:NL:CRVB:2005:AU0477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3912 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 15%

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die zich op 31 januari 2001 ziekmeldde met allergische en longklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die haar beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 30 januari 2002 minder dan 15% was, en dat er geen aanwijzingen waren dat de belastbaarheid van appellante door de verzekeringsartsen was overschat. Appellante stelde dat nader medisch onderzoek door een longarts en een revalidatiearts noodzakelijk was, en voegde een rapport van verzekeringsarts E.H. Groenewegen toe ter onderbouwing van haar standpunt.

De bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden reageerde op het rapport van Groenewegen en de Raad van Beroep concludeerde dat Groenewegen's standpunt onvoldoende was onderbouwd, aangezien hij appellante niet zelf had onderzocht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan op 27 juli 2005, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigde.

Uitspraak

03/3912 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Woerden, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden op 3 juli 2003 tussen partijen gegeven uitspraak, reg.nr. 02/1422 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juni 2005, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen T. van Hollander, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, die werkzaam was op de inpakafdeling van een wafelbakkerij, heeft zich op 31 januari 2001 ziekgemeld met allergische en longklachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft gedaagde bij besluit van 3 december 2001 geweigerd appellant na de voorgeschreven wachttijd van 52 weken, met ingang van 30 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 15% bedroeg.
In bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot blijkens zijn rapport van 30 juli 2002 de omvang van de maatman en dientengevolge ook het maatmaninkomen herzien, met als gevolg dat het verlies aan verdiencapaciteit op
30 januari 2002 29,6% bedraagt. Dienovereenkomstig heeft gedaagde bij besluit van 12 november 2002 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellante gegrond verklaard en appellante met ingang van 30 januari 2002 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat geen aanwijzingen zijn gevonden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante door de (bezwaar)verzekeringsartsen is overschat, dan wel dat de uitgevoerde onderzoeken onzorgvuldig zijn geschied. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante in staat worden geacht de voor haar geselecteerde algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden, aangegeven dat nader onderzoek door een longarts en een revalidatiearts is aangewezen en ter onderbouwing van haar standpunt een door de verzekeringsarts E.H. Groenewegen op 23 augustus 2003 opgesteld rapport toegezonden.
De bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden heeft op 15 september 2003 gereageerd op het rapport van Groenewegen. De Raad kan zich volledig vinden in de uiteenzetting van Peerden en verenigt zich daarmee. Dit betekent dat ook naar het oordeel van de Raad Groenewegen zijn standpunt dat nader medisch onderzoek is aangewezen onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad merkt daarbij op dat Groenewegen appellante niet zelf heeft onderzocht, maar een samenvatting van de in het dossier aanwezige medische stukken heeft gegeven.
Gelet op voorgaande overwegingen kan het hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.