ECLI:NL:CRVB:2005:AU0223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet na WAO-beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 15 november 1999 uitgevallen is wegens psychische klachten, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts op 22 januari 2003, werd vastgesteld dat appellant in staat was om zijn arbeid te verrichten, wat leidde tot de intrekking van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende motivatie was voor de conclusie dat appellant geschikt was voor de maatgevende arbeid. De Raad oordeelde dat de functie van medewerker telefoonpost geschikt was voor appellant, en dat de belasting van deze functie binnen de vastgestelde belastbaarheid viel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de criteria voor geschiktheid voor arbeid in het kader van de ZW, waarbij de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid als maatstaf wordt gehanteerd, tenzij de verzekerde voor alle functies ongeschikt is.