ECLI:NL:CRVB:2005:AU0046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5680 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekening bijstandsuitkering wegens gebrek aan bewijs van hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.C.B. Dionisius, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag van appellant om bijstandsuitkering, omdat hij geen overtuigend bewijs had geleverd van zijn hoofdverblijf in de gemeente.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag tot bijstandsverlening was gedaan op 8 mei 2001, maar dat de gemeente op 3 juli 2001 had besloten deze aanvraag af te wijzen. De reden hiervoor was dat appellant niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk woonachtig was op het opgegeven adres. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond was, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad heeft in zijn beoordeling gewezen op de noodzaak voor de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden die rechtvaardigt dat hij opnieuw in aanmerking komt voor bijstand. De Raad heeft de bevindingen van de intergemeentelijke sociale recherche in aanmerking genomen, waaruit bleek dat appellant op het opgegeven adres niet werd aangetroffen en dat de woning een onbewoonde indruk maakte. Ook verklaringen van buurtbewoners ondersteunden de conclusie dat appellant niet woonachtig was op het opgegeven adres.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken rondom bijstandsverlening en de verantwoordelijkheden van de aanvrager.

Uitspraak

03/5680 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], voorheen wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 september 2003, reg.nr. 02/1082 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding met reg.nrs. 03/5679 NABW en 05/1185 NABW, behandeld ter zitting van 7 juni 2005, waar appellant en zijn raadsman - met voorafgaande kennisgeving - niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.M.M. Geurts, werkzaam bij de gemeente Wijchen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak met reg.nrs. 03/5679 en 05/1185, waarin de Raad heden uitspraak heeft gedaan. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft gedaagde afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om hem met ingang van 8 mei 2001 (wederom) het recht op bijstand toe te kennen, op de grond dat appellant geen overtuigend bewijs heeft kunnen leveren dat hij zijn hoofdverblijf in de gemeente [naam gemeente] heeft.
Bij besluit van 22 april 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 april 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aan de hier aan de orde zijnde afwijzing ligt een aanvraag tot het opnieuw toekennen van bijstand, met ingang van de datum van die aanvraag, ten grondslag. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen ligt het, indien een lopende uitkering is beëindigd of ingetrokken, en gevraagd wordt om een periodieke bijstandsuitkering met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
Met gedaagde en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij, gelet op zijn woonplaats, jegens gedaagde recht op bijstand had. De Raad heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de bevindingen van het onderzoek van de intergemeentelijke sociale recherche Tweestromenland naar de woonsituatie van appellant, neergelegd in de rapporten van 29 juni 2001 en 10 oktober 2001. Blijkens deze rapporten is in de periode van
10 mei 2001 tot 10 augustus 2001 het door appellant bij de aanvraag om bijstand opgegeven woonadres in [plaatsnaam] in totaal 23 keer gecontroleerd op bewoning. Appellant werd daarbij geen enkele maal op dit adres aangetroffen en voorts maakte de woning een zeer onbewoonde indruk. Tot slot hebben ook buurtbewoners verklaard dat de woning ten tijde in geding niet werd bewoond. Nu appellant ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woonachtig was in de gemeente [naam gemeente], brengt dit de Raad tot de conclusie dat de in geding zijnde aanvraag terecht is afgewezen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.