ECLI:NL:CRVB:2005:AT9969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1936 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bezoldiging naar salarisschaal 13 of 14 voor universitair docent bij Open Universiteit Nederland

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als universitair docent bij de Open Universiteit Nederland, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland ongegrond verklaard. Dit besluit weigerde appellante te bezoldigen naar salarisschaal 13 of 14, omdat voor indeling in deze schalen de vervulling van de functie van universitair hoofddocent (UHD) vereist is. Appellante had eerder aangegeven in aanmerking te willen komen voor een financiële beloning die ook doorwerkt in haar pensioen, wat leidde tot het bestreden besluit van 23 januari 2003.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juni 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet de functie van UHD vervult, wat betekent dat zij in beginsel geen aanspraak kan maken op de hogere salarisschalen. De Raad heeft ook opgemerkt dat er in de sectie waar appellante werkt geen ruimte is voor een tweede UHD-positie.

Appellante voerde aan dat haar in een functioneringsgesprek was toegezegd dat na het afronden van haar dissertatie een beoordelingsgesprek zou plaatsvinden met het oog op een salarisverhoging. De Raad kon deze claim echter niet volgen, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan. Bovendien heeft de Raad geconcludeerd dat de gevallen die appellante aanhaalde ter ondersteuning van haar verzoek niet vergelijkbaar waren met haar situatie.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden, en dat de weigering van de hogere salarisschaal door gedaagde niet onredelijk was.

Uitspraak

04/1936 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 februari 2004, nr. AWB 03/1061 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het tussen partijen aanhangige geding nr. 04/568 AW, behandeld ter zitting van 9 juni 2005, waar namens appellante is verschenen mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Gedaagde, daartoe ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1], [vertegenwoordiger 2], [vertegenwoordiger 3] en [vertegenwoordiger 4], allen werkzaam bij de Open Universiteit Nederland. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is werkzaam als universitair docent bij de sectie [naam sectie] van de Open Universiteit Nederland (OU) te Heerlen. Zij geniet een bezoldiging overeenkomstig schaal 12.
Tijdens een op 28 mei 2001 met appellante gehouden functioneringsgesprek heeft zij te kennen gegeven dat zij in aanmerking wil komen voor een financiële beloning, die ook doorwerkt in haar pensioen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het besluit van gedaagde van 23 januari 2003 waarbij geweigerd is appellante te bezoldigen naar salarisschaal (13 of) 14 aangezien voor indeling in een van deze schalen de vervulling van een functie als universitair hoofddocent (UHD) nodig is. Wel is appellante hierbij gedurende 12 maanden vanaf 1 februari 2002 een functioneringstoelage toegekend ter hoogte van 7% van haar salaris, als bedoeld in artikel 8.10, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten.
Bij het bestreden besluit van 7 juli 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2003 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Blijkens de “Kadernotitie kwalitatieve herpositionering wetenschappelijk personeel Open Universiteit Nederland” van 16 juli 1998 geldt bij de OU als uitgangspunt dat voor toekenning van salarisschaal 13 of 14 vereist is dat de functie van UHD wordt uitgeoefend. In deze notitie is tevens opgemerkt dat van een automatisch carrièretraject geen sprake is; voor elke vacante functie vindt werving en selectie plaats. Naar het oordeel van de Raad kan dit in de notitie neergelegde beleid niet als onredelijk worden gekenschetst.
Vast staat dat appellante niet de functie van UHD vervult. Dit brengt mee dat appellante in beginsel geen aanspraak kan maken op toekenning van salarisschaal 13 of 14.
Overigens heeft gedaagde nog onweersproken naar voren gebracht dat er in de kleine sectie waarbij appellante werkzaam is geen plaats is voor het instellen van een tweede functie van UHD naast de bestaande functie.
3.2. Naar appellante heeft gesteld, is haar in het onder 1.1. vermelde functioneringsgesprek vanwege gedaagde toegezegd dat na het afronden van haar dissertatie een beoordelingsgesprek zou worden gehouden met het oog op een salarisverhoging. De beoordeling is op 4 februari 2002 besproken en op 18 maart 2002 vastgesteld. Nu het totaaloordeel luidt “goed tot zeer goed” meent appellante aanspraak te kunnen maken op bevordering naar schaal 14.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. In het verslag van het op 28 mei 2001 gehouden functioneringsgesprek is immers geenszins een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging te lezen in de door appellante bedoelde zin terwijl daarvan ook anderszins niet is gebleken. Als afspraak is in bedoeld verslag slechts vermeld dat in januari 2002 een beoordelingsgesprek zal plaatsvinden. Blijkens het verslag van het beoordelingsgesprek van 4 februari 2002 is appellante er uitdrukkelijk op gewezen dat schaal 14 voorbehouden is aan een UHD-positie en dat deze niet voorhanden is; daaraan is geen verdergaande toezegging gekoppeld dan dat de mogelijkheden en beperkingen nader zouden worden onderzocht.
3.3. Appellante heeft voorts enkele gevallen genoemd die naar haar mening met het hare vergelijkbaar zijn en waarin wel tot bevordering naar schaal 14 is overgegaan.
Ook op dit punt kan de Raad niet met appellante meegaan. Gedaagde heeft op overtuigende wijze uiteengezet dat bedoelde gevallen niet op één lijn zijn te stellen met dat van appellante. Het gaat in die gevallen met name om personen die al onder het oude beleid naar schaal 14 zijn bevorderd dan wel hieromtrent een toezegging hadden gekregen van de bevoegde autoriteit.
3.4. Ten slotte heeft appellante als haar mening gegeven dat gedaagde haar in elk geval een meer structurele toelage in de zin van het tweede lid van artikel 8.10 van de CAO Nederlandse Universiteiten had moeten toekennen. Toekenning van een zodanige toelage is haar bij het bestreden besluit dan ook ten onrechte geweigerd, aldus appellante.
Dienaangaande overweegt de Raad dat die toelage volgens genoemde bepaling (slechts) kan worden toegekend indien niet alleen sprake is van een zeer goede of uitstekende functievervulling maar daartoe tevens op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat. In hetgeen appellante heeft aangevoerd behoefde gedaagde geen bijzondere omstandigheden in evenbedoelde zin te zien. Dit betekent dat niet kan worden staande gehouden dat gedaagde deze structurele toelage niet mocht weigeren.
3.5. Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J.P. Grauss.