ECLI:NL:CRVB:2005:AT9844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2197 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Wajong-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 25% en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant, die in Marokko woont. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op minder dan 25%, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigt. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 november 2002, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij door zijn verblijf in Marokko en zijn psychische problemen niet in staat was om tijdig te reageren op de post. De Raad heeft echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien appellant maatregelen had kunnen treffen om zijn belangen te behartigen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

04/2197 WAJONG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft [naam gemachtigde], vader en gemachtigde van appellant, op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2004, nummer
AWB 03/1647 WAJONG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde nog nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Namens appellant zijn nog nadere stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 26 november 2004, waar voor appellant is verschenen zijn gemachtigde [naam gemachtigde] en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Scholten, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
In het verhandelde ter zitting heeft de Raad aanleiding gezien het onderzoek te heropenen ten einde een nader onderzoek in te stellen bij gedaagde.
Gedaagde heeft op 26 januari 2005 op een door de Raad gestelde vraag gereageerd. Hierop is op 7 februari 2005 een reactie van de gemachtigde van appellant bij de Raad binnengekomen. Voorts is namens appellant op 18 mei 2005 nog een nader stuk in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 17 juni 2005 waar namens appellant is verschenen [naam gemachtigde], voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij brief van 10 januari 2003 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant bezwaar gemaakt tegen gedaagdes besluit van 18 november 2002, waarin aan appellant is medegedeeld dat zijn Wajong-uitkering met ingang van 15 mei 2003 wordt beëindigd omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 25%.
Gevraagd naar de reden van de overschrijding van de bezwaartermijn is namens appellant aangegeven dat appellant in Marokko woont waar de post met vertraging wordt ontvangen, dat hij verslaafd is aan drugs en een psychische ziekte heeft waardoor hij niet in staat is adequaat op brieven en verplichtingen te reageren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de gemachtigde nog enkele medische stukken ingediend. De vader van appellant, die in Nederland woont en zijn belangen behartigt, heeft hierdoor het besluit te laat ontvangen om nog tijdig bezwaar in te kunnen dienen.
Bij beslissing op bezwaar van 3 maart 2003 heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en niet gebleken is dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
In reactie op het namens appellant ingediende beroepschrift heeft gedaagde een brief van een bezwaarverzekeringsarts aan de rechtbank toegezonden waarin deze heeft aangegeven dat de overgelegde medische informatie slechts een bevestiging geeft van het gebruik van medicijnen. Dankzij deze medicijnen is appellant in staat om alleen te wonen, voor zichzelf te zorgen en een school te volgen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch ziektebeeld op grond waarvan appellant niet in staat zou zijn een brief op tijd terug te sturen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant dient te worden gelezen.
“De rechtbank ziet geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eiser had een persoon in Marokko kunnen machtigen om zijn belangen te behartigen en zijn correspondentie met instanties in Nederland te verzorgen. Door eiser is ter zitting aangevoerd dat een afspraak was gemaakt met de postbode in Marokko, die er op neer kwam dat eisers post niet werd bezorgd bij hem zelf, maar bij familie. Een en ander is misgelopen omdat er een nieuwe postbode is gekomen die niet van de afspraak op de hoogte was. Wat hier ook van zij, de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat een en ander bij de afspraken omtrent de postbezorging is misgelopen, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt.”
In hoger beroep is namens appellant herhaald dat ten onrechte de Wajong-uitkering is beëindigd omdat appellant niet meer ziek zou zijn. Appellant is echter psychisch ziek en kan niet voor zichzelf zorgen. Hij kan niet adequaat op de post reageren. Hij opent zijn post niet eens. Door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren is appellant ernstig in zijn belangen geschaad omdat hij geen inhoudelijk oordeel kan vragen over zijn zaak aan de rechter.
Voorts zijn nog medische verklaringen van appellants psychiater overgelegd alsmede een verklaring van appellants belangenbehartiger in Marokko.
Ter zitting van de Raad van 26 november 2004 is door de vader van appellant gesteld dat hij in december 2002 hoorde van het besluit van 18 november 2002 en toen gelijk telefonisch contact heeft opgenomen met de heer Aznar van het Uwv en heeft gezegd dat hij het niet eens was met de beslissing. Vervolgens zou hij hebben medegedeeld dat hij naar een bureau voor rechtshulp zou gaan en schriftelijk bezwaar zou maken.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en aan gedaagde de vraag voorgelegd of de heer Aznar zich het gesprek, alsmede de inhoud daarvan van eind december 2002 met de vader van appellant kan herinneren.
In reactie hierop heeft gedaagde bericht dat de heer Aznar zich het telefoongesprek met de vader van appellant niet kan herinneren, maar dat hij hem waarschijnlijk heeft gezegd toch in bezwaar te gaan, hoewel het wat laat was en dat over de termijn de afdeling bezwaar en beroep een oordeel zou geven.
Van dergelijke telefoongesprekken wordt geen dossierrapport opgemaakt.
De Raad overweegt als volgt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Nu namens appellant eerst bij schrijven van 10 januari 2003 bezwaar is aangetekend tegen het besluit van
18 november 2002, moet worden geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig is ingesteld. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er omstandigheden zijn die meebrengen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant ter zake van de niet-tijdige indiening van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. In hetgeen namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om in het onderhavige geval de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de stukken naar voren is gekomen dat de familie van appellant in verband met appellants psychische gesteldheid maatregelen heeft getroffen ter behartiging van zijn belangen door het inschakelen van een vriend van de familie in Marokko. Deze vriend heeft in de hoedanigheid van zaakwaarnemer ook een voorziening getroffen met betrekking tot de bezorging bij hem thuis van appellants post. Deze post werd dan direct doorgezonden naar de ouders van appellant in Nederland. Door de komst van een nieuwe postbode die van de afspraak niet op de hoogte was, is blijkbaar het besluit van 18 november 2002 bezorgd op het adres van appellant. De Raad is, met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat, in die omstandigheden, het niet (tijdig) instellen van bezwaar voor risico van appellant dient te komen. De Raad voegt daaraan toe dat op grond van de tot de gedingstukken behorende medische gegevens, waarbij de Raad met name doelt op het ten behoeve van de vijfdejaars herbeoordeling in het kader van de Wajong uitgebrachte rapport van het CNSS van 29 januari 2002, de Raad tot het oordeel is gekomen dat ten tijde in geding onvoldoende is kunnen blijken dat appellant in het geheel buiten staat was zelf bezwaar in te dienen dan wel de medewerking van derden in te roepen. Hetgeen namens appellant is aangevoerd kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.E. Meijer.