ECLI:NL:CRVB:2005:AT9778
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens verzuim gronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door gedaagde was ingediend tegen een premienota van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak is ontstaan na een uitspraak van de rechtbank Alkmaar op 7 oktober 2004, waarin het beroep van gedaagde gegrond werd verklaard. Gedaagde had op 8 januari 2004 bezwaar aangetekend tegen de premienota, maar het bezwaarschrift bevatte volgens appellant geen gronden. Appellant heeft gedaagde in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar gedaagde heeft hierop niet gereageerd. Bij besluit van 26 maart 2004 verklaarde appellant het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk.
Tijdens de zitting op 16 juni 2005 was appellant niet aanwezig, terwijl gedaagde, bijgestaan door zijn fiscaal juridisch adviseur P.J.M. van Dam, wel aanwezig was. De Raad overwoog dat het bezwaarschrift van gedaagde, in samenhang met de omstandigheden van het boekenonderzoek, voldoende gronden bevatte om het bezwaar ontvankelijk te verklaren. De Raad was van mening dat appellant had moeten begrijpen dat gedaagde bezwaar maakte tegen de brutering op basis van het anoniementarief. Daarom kon het bestreden besluit niet standhouden en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Daarnaast oordeelde de Raad dat appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van gedaagde moest worden veroordeeld, welke kosten werden begroot op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde de kosten van de procedure bij appellant.