ECLI:NL:CRVB:2005:AT9778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5707 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens verzuim gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door gedaagde was ingediend tegen een premienota van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak is ontstaan na een uitspraak van de rechtbank Alkmaar op 7 oktober 2004, waarin het beroep van gedaagde gegrond werd verklaard. Gedaagde had op 8 januari 2004 bezwaar aangetekend tegen de premienota, maar het bezwaarschrift bevatte volgens appellant geen gronden. Appellant heeft gedaagde in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar gedaagde heeft hierop niet gereageerd. Bij besluit van 26 maart 2004 verklaarde appellant het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk.

Tijdens de zitting op 16 juni 2005 was appellant niet aanwezig, terwijl gedaagde, bijgestaan door zijn fiscaal juridisch adviseur P.J.M. van Dam, wel aanwezig was. De Raad overwoog dat het bezwaarschrift van gedaagde, in samenhang met de omstandigheden van het boekenonderzoek, voldoende gronden bevatte om het bezwaar ontvankelijk te verklaren. De Raad was van mening dat appellant had moeten begrijpen dat gedaagde bezwaar maakte tegen de brutering op basis van het anoniementarief. Daarom kon het bestreden besluit niet standhouden en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Daarnaast oordeelde de Raad dat appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van gedaagde moest worden veroordeeld, welke kosten werden begroot op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde de kosten van de procedure bij appellant.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5707 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[betrokkene] handelend onder de naam [gedaagde], wonende te
[woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 1 november 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Alkmaar onder dagtekening 7 oktober 2004 tussen partijen gewezen uitspraak met kenmerk 04/1098.
Bij schrijven van 29 november 2004 heeft P.J.M. van Dam, fiscaal juridisch adviseur te Nijmegen, van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 juni 2005, waar appellant - met voorafgaand schriftelijk bericht - niet is verschenen, terwijl gedaagde in persoon is verschenen bijgestaan door P.J.M. van Dam.
II. MOTIVERING
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of appellant gedaagde bij besluit van 26 maart 2004 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat gedaagde bij het instellen van bezwaar verzuimd heeft de gronden van het bezwaar in te dienen en dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
Bij brief van 24 december 2003 is aan gedaagde een premienota werknemers-verzekeringen toegezonden betreffende de jaren 2000 en 2001. Bij bezwaarschrift gedateerd 8 januari 2004, bij appellant binnengekomen op 4 februari 2004, is namens gedaagde daartegen bezwaar aangetekend. Appellant heeft bij brief van 23 februari 2004 gedaagde meegedeeld dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en gedaagde in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Bij besluit op bezwaar van 26 maart 2004 heeft appellant het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat op het verzoek om het verzuim te herstellen geen reactie is ontvangen en de gronden van het bezwaar niet kenbaar zijn.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard vaststellende dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar, als bedoeld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevat aangezien gedaagde heeft aangegeven dat bij gelegenheid van het boekenonderzoek, naar aanleiding waarvan de premienota is opgelegd, nader te verstrekken gegevens aan de looninspecteur zijn toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde hiermee aangegeven waarom zijns inziens de premie te hoog is vastgesteld.
Appellant heeft daartegen aangevoerd dat het voor hem onduidelijk is op welke wijze de rechtbank uit het bezwaarschrift heeft af kunnen leiden dat gedaagde de mening is toegedaan dat de premienota tot een te hoog bedrag is vastgesteld aangezien dit nergens met zoveel woorden omschreven is, dan wel anderszins uit het bezwaarschrift valt af te leiden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met hetgeen tijdens het boekenonderzoek aan de orde is gesteld had het ook voor appellant duidelijk kunnen en moeten zijn dat het bezwaar van gedaagde gericht was tegen de brutering op grond van het anoniementarief. Om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,00, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Verstaat dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,00 wordt geheven.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M. Renden.