ECLI:NL:CRVB:2005:AT9772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5163 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling dagloon in WAO-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 augustus 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon van appellante, die sinds 1 juni 1994 als parttime schoonmaakster werkzaam was en zich op 10 maart 1995 ziek meldde. Gedaagde had appellante een WAO-uitkering toegekend op basis van een dagloon van € 86,37, maar na onderzoek bleek dit bedrag onjuist. Gedaagde herzag het dagloon bij besluit van 20 november 2002 naar € 5,01 en later, op 6 januari 2004, naar € 6,64, waarbij de verlaging gefaseerd werd doorgevoerd vanwege de grote inkomensachteruitgang van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 juni 2005 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat. Gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het UWV. De Raad oordeelde dat de oorspronkelijke dagloonvaststelling niet juist was en dat de hoogte van het thans berekende dagloon van € 6,64 per 8 maart 1996 niet betwist werd. De Raad concludeerde dat appellante had moeten begrijpen dat zij geen aanspraak kon maken op een loondervingsuitkering gebaseerd op het onjuiste dagloon van € 86,37. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij hij geen termen aanwezig achtte voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5163 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Roermond op 23 augustus 2004, onder kenmerk 04/141, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 juni 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.A. Put, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden en de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens.
Met ingang van 1 juni 1994 is appellante in dienst getreden als parttime schoonmaakster. Op 10 maart 1995 heeft appellante zich ziek gemeld met klachten van overspannenheid en rugklachten. Gedaagde heeft appellante met ingang van 8 maart 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering toegekend (WAO), gebaseerd op een dagloon van ? 86,37. Op enig moment is gedaagde gebleken dat de hoogte van het dagloon van appellante onjuist is vastgesteld. Na nader onderzoek heeft gedaagde bij besluit van 20 november 2002, na evenredige vermindering, het dagloon vastgesteld op € 5,01 (? 11,04).
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 november 2002 deels gegrond verklaard en is het dagloon per 8 maart 1996 bepaald op € 6,64. Tevens heeft gedaagde, gezien de verhoudingsgewijs grote inkomensachteruitgang, daarbij beslist de verlaging van het dagloon vanaf 1 januari 2003 gefaseerd door te voeren.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Onder verwijzing naar haar reeds in bezwaar en beroep aangevoerde gronden vordert appellante continuering van haar WAO-uitkering naar het oorspronkelijk vastgestelde dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de oorspronkelijke dagloonvaststelling niet een juiste is, terwijl de hoogte van het thans berekende dagloon ad € 6,64 per 8 maart 1996 niet betwist wordt.
Appellante verdiende voorafgaande aan het intreden van haar arbeidsongeschiktheid niet meer dan circa ? 200,-- netto per maand, terwijl de hoogte van haar WAO-uitkering circa ? 900,-- netto per maand bedroeg. Naar het oordeel van de Raad had appellante derhalve moeten begrijpen dat zij geen aanspraak kon maken op een loondervingsuitkering berekend naar een dagloon van ? 86,37 bruto per dag. Hieruit vloeit voort dat de van de kant van appellante aangevoerde grieven tegen gedaagdes besluit om het toekenningsbesluit van 6 maart 1996 te herzien reeds daarom geen doel treffen. De Raad tekent daarbij aan dat gedaagde uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft afgezien van een herziening met terugwerkende kracht en heeft besloten om het dagloon te herzien per 1 januari 2003. Daarbij heeft gedaagde gezien de verhoudingsgewijs grote inkomensachteruitgang nog eens besloten de verlaging over een periode van één jaar gefaseerd door te voeren. Het bestreden besluit kan daarmee zeker de rechterlijke toetsing doorstaan.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen plaats.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M. Renden.