ECLI:NL:CRVB:2005:AT9771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3832 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijzondere bijstand en dringende redenen voor afzien van terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijzondere bijstand aan appellant, die sinds 21 februari 2000 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De terugvordering was gebaseerd op een besluit van 26 maart 2003, waarbij het recht op bijstand per 20 december 2002 was ingetrokken wegens ontruiming van de woning van appellant. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 juni 2004, waarop appellant hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 juni 2005 was mr. S.E.M. Cantineau aanwezig als vertegenwoordiger van appellant, terwijl gedaagde niet was verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, met name de vraag of er dringende redenen waren om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw. De Raad oordeelde dat dringende redenen alleen kunnen voortkomen uit onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de terugvordering voor de betrokkene. Dit moet gaan om uitzonderlijke gevallen waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.

De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen opleverden. De omstandigheden betroffen voornamelijk de redenen voor de intrekking van de bijstandsverlening en niet de gevolgen van de terugvordering zelf. De Raad merkte op dat de aflossingsbedragen bij terugvordering zo worden vastgesteld dat de betrokkene blijft beschikken over de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien niet was gebleken dat gedaagde in dit geval anders had gehandeld, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3832 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. S.E.M. Cantineau, verbonden aan Rechtshulp Noord te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 juni 2004, reg.nr. 03/827 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 juni 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Cantineau en waar gedaagde zich - zoals tevoren bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert 21 februari 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm van een alleenstaande. Het recht op bijstand is met ingang van 15 april 2002 ingetrokken in verband met detentie van appellant. Bij besluit van 26 juni 2002 heeft gedaagde aan appellant bijzondere bijstand toegekend voor de periode van 1 mei 2002 tot en met uiterlijk 30 april 2003 voor een bedrag per maand van € 230,34 voor de huur en van € 44,-- voor de energielasten verbonden aan de woning van appellant.
Bij besluit van 26 maart 2003 heeft gedaagde het recht op deze bijstand per 20 december 2002 ingetrokken wegens ontruiming van de woning van appellant op die datum. Tevens heeft gedaagde het over de periode van 20 december 2002 tot en met 28 februari 2003 aan bijzondere bijstand betaalde bedrag van € 654,87 van appellant teruggevorderd op grond van artikel 81, tweede lid, van de Abw.
Bij besluit van 4 juli 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 26 maart 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de wettelijke grondslag van de terugvordering in artikel 81, eerste lid, van de Abw.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 4 juli 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, is in dit geding uitsluitend aan de orde de vraag of gedaagde terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Naar vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
In de namens appellant aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het moet gaan om omstandigheden die betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering zelf, terwijl hetgeen is aangevoerd in hoofdzaak ziet op de omstandigheden die tot de intrekking van het recht op bijzondere bijstand hebben geleid. Hoewel ten tijde in geding sprake was van een schuldenlast, levert dit op zichzelf evenmin een dringende reden op. De Raad wijst er in dat verband op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkene blijft beschikken over de zogeheten beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Niet is gebleken dat gedaagde in dit geval anders heeft gehandeld.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) P.N. Rijnsewijn.